ECLI:NL:RVS:2008:BE9256

Raad van State

Datum uitspraak
18 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200803964/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • L.A.M. van Hamond
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen vergunning houthandel en houtzagerij in Meerssen

Op 15 april 2008 verleende het college van burgemeester en wethouders van Meerssen een revisievergunning voor een houthandel en houtzagerij aan [vergunninghouder]. Dit besluit werd op 24 april 2008 ter inzage gelegd. Tegen deze vergunning hebben [verzoeker sub 1] en [verzoekers sub 2] beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij op 2 en 3 juni 2008 respectievelijk een verzoek om voorlopige voorziening indienden. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de verzoeken op 4 augustus 2008 ter zitting behandeld. Tijdens deze zitting waren de verzoekers, bijgestaan door mr. O.W. Wagenaar, en het college, vertegenwoordigd door P.J.M. van Vugt, aanwezig. Ook [vergunninghouder] was ter zitting aanwezig, bijgestaan door mr. E.H.C.K. Reijans.

De voorzitter oordeelde dat de geluidgrenswaarden die aan de vergunning zijn verbonden, niet dusdanig hoog zijn dat dit aanleiding geeft om een voorlopige voorziening te treffen. De verzoekers vreesden voor geluidhinder en betoogden dat het college niet de aan de vergunning verbonden geluidvoorschriften mocht wijzigen via een erratum. De voorzitter stelde vast dat de geluidgrenswaarden, zelfs met de wijzigingen uit het erratum, niet onacceptabel waren. Ook de overige bezwaren van de verzoekers, zoals de hinder van rook, stank en waterdamp, werden door de voorzitter niet als voldoende gegrond beschouwd om een voorlopige voorziening te treffen.

Uiteindelijk wees de voorzitter de verzoeken om voorlopige voorziening af, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 18 augustus 2008.

Uitspraak

200803964/2.
Datum uitspraak: 18 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoekers sub 2], beiden wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Meerssen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Meerssen (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een houthandel en houtzagerij op het adres [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 24 april 2008 ter inzage gelegd
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juni 2008, en [verzoekers sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 juni 2008, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juni 2008, heeft [verzoeker sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 juni 2008, hebben [verzoekers sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 4 augustus 2008, waar [verzoeker sub 1], in persoon en bijgestaan door mr. O.W. Wagenaar, en [verzoekers sub 2], van wie [verzoekers sub 2 A] in persoon, bijgestaan door mr. O.W. Wagenaar, en het college, vertegenwoordigd door P.J.M. van Vugt, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [vergunninghouder], in persoon en bijgestaan door mr. E.H.C.K. Reijans, advocaat te Echt, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Voor zover [verzoeker sub 1] en [verzoekers sub 2] betogen dat het college niet middels een zogenoemd erratum, dat bij brief van 23 mei 2008 aan partijen is toegezonden, de aan de vergunning verbonden geluidvoorschriften 2.1 en 2.2 mocht wijzigen, overweegt de voorzitter dat de Afdeling zich hier een oordeel over zal moeten vormen.
2.3. [verzoeker sub 1] en [verzoekers sub 2] vrezen voor geluidhinder.
2.3.1. Ingevolge vergunningvoorschrift 2.1 mag het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau vanwege de inrichting ter plaatse van de woningen van [verzoeker sub 1] en [verzoekers sub 2] niet meer bedragen dan respectievelijk 43, 40 en 37 dB(A) en 45, 37 en 27 dB(A) in onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode.
Ingevolge vergunningvoorschrift 2.2 mag het maximale geluidniveau vanwege de inrichting ter plaatse van de woningen van [verzoeker sub 1] en [verzoekers sub 2] niet meer bedragen dan respectievelijk 52, 40 en 40 dB(A) en 70, 60 en 60 dB(A) in onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode.
In genoemd erratum heeft het college te kennen gegeven dat in de voorschriften 2.1 en 2.2 een fout is geslopen. Opgenomen is hoe de desbetreffende voorschriften volgens het college hadden behoren te luiden. Voor zover het woning van [verzoeker sub 1] betreft heeft volgens dit erratum voor het maximale geluidniveau in de avondperiode een grenswaarde te gelden van 47 dB(A) in plaats van 40 dB(A). Voor het overige hebben volgens dit erratum, voor zover hier van belang, geen andere grenswaarden te gelden.
2.3.2. De voorzitter acht de geluidgrenswaarden, ook indien bovengenoemde waarde uit het erratum als grenswaarde zou gelden, niet dusdanig hoog dat deze hem aanleiding geven een voorlopige voorziening te treffen.
2.4. Ook in hetgeen [verzoeker sub 1] en [verzoekers sub 2] overigens hebben aangevoerd omtrent met name de naleefbaarheid van de geluidgrenswaarden en de hinder van rook, stank en waterdamp vanwege de stookinstallatie en de droogkamer, ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het in afwachting van de beslissing van de Afdeling in de hoofdzaak nodig is een voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.A.M. van Hamond, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Van Hamond
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2008
446.