ECLI:NL:RVS:2008:BE8870

Raad van State

Datum uitspraak
20 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800412/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • P. Klein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning exploitatie inrichting door burgemeester van Katwijk

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die zijn beroep tegen de weigering van de burgemeester van Katwijk om een vergunning te verlenen voor de exploitatie van een inrichting in de kelder van bepaalde panden, niet-ontvankelijk heeft verklaard. De burgemeester had op 3 mei 2006 de vergunning geweigerd, waarna [appellant] bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 20 juli 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde op 28 november 2007 dat [appellant] niet-ontvankelijk was in zijn beroep, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State, ingediend op 15 januari 2008.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 8 augustus 2008, waarbij [appellant] in persoon aanwezig was en de burgemeester vertegenwoordigd werd door mr. R. Lever, advocaat te Leiden. [appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij geen belang had bij zijn beroep, omdat hij schade had geleden door de weigering van de vergunning. Hij stelde dat de rechtbank ten onrechte vooruit had gelopen op een mogelijke civiele vordering tot schadevergoeding.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat [appellant] niet had aangetoond dat hij belang had bij het beroep, aangezien de ruimten waarvoor de vergunning was aangevraagd, niet ter beschikking stonden. Bovendien had [appellant] niet de gelegenheid gekregen om zijn schade aannemelijk te maken, omdat hij niet was verschenen bij de rechtbank. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200800412/1.
Datum uitspraak: 20 augustus 2008.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/7364 van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 november 2007 in het geding tussen:
appellant
en
de burgemeester van Katwijk.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 mei 2006 heeft de burgemeester van Katwijk (hierna: de burgemeester) geweigerd [appellant] vergunning te verlenen voor de exploitatie van een inrichting in de kelder van de panden aan de [locaties] te [plaats].
Bij besluit van 20 juli 2006 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 november 2007, verzonden op 5 december 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 7 maart 2008.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende], gevestigd te Haarlem, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Deze heeft nadien nog nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 augustus 2008, waar [appellant] in persoon en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. R. Lever, advocaat te Leiden, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] betoogt dat - samengevat - de rechtbank, door het door hem ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, heeft miskend dat hij door de weigering schade heeft geleden en ten onrechte op een door hem bij de civiele rechter in te stellen vordering tot vergoeding van die schade vooruit is gelopen. In elk geval heeft zij hem ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld de gestelde schade aannemelijk te maken, aldus [appellant].
2.1.1. De rechtbank had - al dan niet ambtshalve - te onderzoeken of [appellant] belang had bij het door hem ingestelde beroep. Zij is met haar oordeel daarover niet ten onrechte vooruit gelopen op enige door [appellant] mogelijk bij de civiele rechter in te stellen vordering. Niet in geschil is dat de ruimten, ten behoeve van de exploitatie waarvan vergunning was aangevraagd, ten tijde van belang niet langer krachtens huur of anderszins ter beschikking van [appellant] stonden.
Belang van [appellant] bij het door hem ingestelde beroep kon door de rechtbank niettemin worden aangenomen, als hij tot op zekere hoogte aannemelijk had gemaakt dat hij ten gevolge van de weigering schade heeft geleden. De rechtbank heeft terecht [appellant] hierin niet geslaagd geacht en daartoe in aanmerking genomen dat het hem, ingevolge een daartoe strekkend beding in de met de verhuurder van de panden gesloten huurovereenkomst niet zonder voorafgaande schriftelijke toestemming was toegestaan de kelder tot dansgelegenheid te verbouwen en van zodanige toestemming niet is gebleken, zodat de kelder ook bij verlening van de gevraagde vergunning niet te exploiteren zou zijn geweest op de wijze die [appellant] voor ogen stond en waarvoor hij vergunning heeft verzocht. Het betoog faalt.
2.1.2. [appellant] kan evenmin worden gevolgd in zijn betoog dat de rechtbank hem ten onrechte niet de gelegenheid heeft geboden de gestelde schade aannemelijk te maken. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat [appellant], hoewel behoorlijk opgeroepen, niet bij de rechtbank is verschenen en zich daar evenmin heeft laten vertegenwoordigen. Ook dit betoog faalt.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2008.
176-546.