ECLI:NL:RVS:2008:BE1196

Raad van State

Datum uitspraak
1 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800125/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • P.A. Offers
  • T.M.A. Claessens
  • J.H. van der Winden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdelingen tegen uitspraak rechtbank 's-Gravenhage inzake verblijfsvergunningen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van vreemdelingen tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De rechtbank had in een eerdere uitspraak op 20 december 2007 de beroepen van vreemdeling sub 1 ongegrond verklaard, maar had de beroepen van vreemdelingen sub 2 buiten beschouwing gelaten. De vreemdelingen sub 2, die verblijf beogen bij hun echtgenoot of vader, vreemdeling sub 1, stelden dat hun beroepen ten onrechte niet waren beoordeeld. De Raad van State oordeelt dat de rechtbank inderdaad ten onrechte de beroepen van vreemdelingen sub 2 buiten beoordeling heeft gelaten. Het hoger beroep wordt gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover deze niet op de beroepen van vreemdelingen sub 2 is beslist. De Raad van State bevestigt de uitspraak voor het overige en verklaart de beroepen van vreemdelingen sub 2 ongegrond, omdat deze afhankelijk zijn van de uitkomst van de aanvraag van vreemdeling sub 1. De Raad van State gelast tevens dat de Staat der Nederlanden het door de vreemdelingen betaalde griffierecht vergoedt.

Uitspraak

200800125/1.
Datum uitspraak: 1 augustus 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
1. [appellant 1] en
2. [appellant 2] en [appellant 3],
appellanten,
tegen de uitspraak in zaken nrs. 06/59099 en 07/19040 van de rechtbank 's Gravenhage van 20 december 2007 in de gedingen tussen:
[appellant 1]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 februari 2006 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) een aanvraag van de vreemdeling sub 1 om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 3 november 2006 heeft de minister het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij onderscheiden besluiten van 27 november 2006 heeft de minister aanvragen van de vreemdelingen sub 1 en 2 (hierna gezamenlijk: de vreemdelingen) om hun een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij brief van 4 mei 2007 is beroep ingesteld tegen het niet tijdig door de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) nemen van een beslissing op de tegen deze besluiten gemaakte bezwaren.
Bij onderscheiden besluiten van 8 juni 2007 heeft de staatssecretaris deze bezwaren alsnog ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 december 2007, verzonden op 27 december 2007, heeft de rechtbank ’s Gravenhage de door de vreemdeling sub 1 ingestelde beroepen tegen de besluiten van 3 november 2006 en 8 juni 2007 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 4 januari 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De vreemdelingen hebben een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Hetgeen in de grieven 1 en 2 is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2.2. In grief 3 klagen de vreemdelingen dat de rechtbank ten onrechte de beroepen van de vreemdelingen sub 2 buiten de beoordeling heeft gelaten. Uit de uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 december 2007 in zaken nrs. 06/62957 en 06/62958 op de verzoeken van de vreemdelingen sub 2 blijkt dat deze ervan uit is gegaan dat het ingestelde beroep geen betrekking op hen heeft. Uit het beroepschrift van 4 mei 2007 blijkt echter dat dit mede namens hen is ingediend, aldus de vreemdelingen.
2.2.1. De vreemdelingen betogen terecht dat het beroep van 4 mei 2007 niet alleen namens de vreemdeling sub 1 is ingesteld, nu in het beroepschrift onder het kopje "Indien het meerdere personen betreft" de namen van de vreemdelingen sub 2 staan vermeld. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte hun beroepen buiten beoordeling gelaten.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij niet is beslist op de beroepen van de vreemdelingen sub 2 in de zaak geregistreerd onder nummer 07/19040, en voor het overige te worden bevestigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling hun beroepen tegen de ten aanzien van hen genomen besluiten van 8 juni 2007 alsnog beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangedragen beroepsgronden.
2.4. De vreemdelingen sub 2 beogen verblijf bij hun echtgenoot dan wel vader, vreemdeling sub 1. Nu de aanvragen van de vreemdelingen sub 2 een volledig van zijn aanvraag afhankelijk karakter hebben, diens beroepen in de aangevallen uitspraak ongegrond zijn verklaard en uit het hiervoor onder 2.1. overwogene volgt dat het hoger beroep, voor zover hiertegen gericht, niet slaagt, bestaat thans aanleiding om hun beroepen eveneens ongegrond te verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 december 2007 in zaken nrs. 06/59099 en 07/19040, voor zover daarin in zaak nr. 07/19040 niet is beslist op de beroepen van de vreemdelingen sub 2;
III. verklaart de door de vreemdelingen sub 2 bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroepen ongegrond;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de vreemdelingen het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 214,00 (zegge: tweehonderdveertien euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. van der Winden, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter
w.g. Van der Winden
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2008
348-553.
Verzonden: 1 augustus 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak