200805059/1.
Datum uitspraak: 6 augustus 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 08/20886 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 26 juni 2008 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 11 juni 2008 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 26 juni 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 2 juli 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. Hetgeen in grief 2 is aangevoerd, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 met dat oordeel volstaan.
2.2. In de grieven 1, 3 en 4 klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, nu na april 2007 geen laissez-passer door de Chinese autoriteiten aan ongedocumenteerde en (deels) gedocumenteerde Chinese vreemdelingen is verstrekt, geen sprake is van zicht op uitzetting naar China binnen een redelijke termijn. De rechtbank heeft volgens de staatssecretaris miskend dat voor de beoordeling of zicht op uitzetting niet ontbreekt van belang is dat de vreemdeling actieve en volledige medewerking dient te verlenen aan het verkrijgen van de voor zijn vertrek noodzakelijk documenten. Voorts heeft zij in dat kader miskend dat de staatssecretaris de maximale inspanning levert door de afhandeling van verzoeken om afgifte van een vervangend reisdocument op diplomatiek niveau bij de Chinese autoriteiten ter sprake te brengen om te komen tot de terugname door China van eigen onderdanen, aldus de staatssecretaris.
2.2.1. Vaststaat dat de Chinese autoriteiten na april 2007 tot juni 2008 geen laissez-passer aan ongedocumenteerde en (deels) gedocumenteerde Chinese vreemdelingen hebben verstrekt.
Dit neemt niet weg dat op de vreemdeling de rechtsplicht rust om Nederland te verlaten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 13 juni 2008 in zaak nr. 200803407/1, www.raadvanstate.nl), brengt dit mee dat van de vreemdeling kan worden gevergd dat hij actieve en volledige medewerking verleent aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen en dat hij ook zelf de nodige, controleerbare inspanningen verricht om dergelijke gegevens te verkrijgen.
Niet is gebleken dat de vreemdeling vorenbedoelde medewerking heeft verleend. Hij heeft evenmin bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan geoordeeld dient te worden dat hij niet in staat kan worden geacht concrete en verifieerbare gegevens betreffende zijn identiteit te verschaffen en met de hiervoor bedoelde documenten te staven.
Voorts heeft de staatssecretaris gesteld dat de Chinese ambassade hier te lande de dossiers met de verzoeken om afgifte van een vervangend reisdocument voorlegt aan de autoriteiten in Peking en dat de afhandeling van die verzoeken moet worden verbeterd. Dit laatste gebeurt doordat de afhandeling van verzoeken om afgifte van een vervangend reisdocument op diplomatiek niveau ter sprake is gebracht bij de Chinese autoriteiten, zodat op dit moment de maximale inspanning wordt geleverd om te komen tot de terugname door China van eigen onderdanen. De staatssecretaris heeft hierover op 9 mei 2008 met de meest betrokken bewindspersonen overleg gevoerd en het onderwerp is eveneens aan de orde gesteld tijdens een recent bezoek van de vice-minister van Justitie van China aan Nederland. Ook de vaste Kamercommissie heeft op 28 mei 2008 te kennen gegeven hierover met de Chinese ambassadeur in bespreking te willen. Weliswaar hebben deze activiteiten nog niet tot een concrete toezegging van de zijde van de Chinese autoriteiten geleid over de afgifte van laissez-passer, maar de inspanningen van de Nederlandse bewindspersonen tot op heden en in de komende periode zullen, aldus de staatssecretaris, naar verwachting tot een veranderde houding leiden.
Onder deze omstandigheden bestaat thans geen grond voor het oordeel dat zicht op uitzetting ontbreekt. De grieven slagen.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 11 juni 2008 beoordelen in het licht van de daartegen voorgedragen beroepsgronden, voor zover die gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, nog bespreking behoeven.
2.4. Het betoog van de vreemdeling dat de staatssecretaris niet voldoende voortvarendheid heeft betracht ten aanzien van de uitzetting faalt, nu de vreemdeling op 13 juni 2008 met het oog op de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit is gehoord, hij op 16 juni 2008 naar het Huis van Bewaring te Dordrecht is overgeplaatst waar het op hem betrekking hebbende dossier op 19 juni 2008 is ontvangen en op 24 juni 2008 met de vreemdeling een vertrekgesprek zal worden gehouden.
2.5. Aan de hiervoor niet besproken bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden komt de Afdeling niet toe. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geding.
2.6. Gelet op het voorgaande, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 11 juni 2008 ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 26 juni 2008 in zaak nr. 08/20886;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. P.B.M.J. van der Beek Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.L.N. Bakker, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk
voorzitter
w.g. Bakker
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2008
395.
Verzonden: 6 augustus 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak