ECLI:NL:RVS:2008:BD9973

Raad van State

Datum uitspraak
13 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200707365/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • F.B. van der Maesen de Sombreff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor bedrijfswoning in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Zwijndrecht op 16 december 2003 en 16 februari 2004 geweigerd om vrijstelling en een bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een bedrijfswoning op een perceel in Zwijndrecht. De appellant, die de bouwvergunning aanvroeg, heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar op 25 januari 2007 ongegrond verklaard. De rechtbank Dordrecht heeft op 7 september 2007 de uitspraak van het college bevestigd, waarop de appellant hoger beroep heeft ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 10 juni 2008, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat. De Raad heeft vastgesteld dat het perceel volgens het bestemmingsplan is bestemd voor agrarische doeleinden, met als subbestemming 'groothandel in bloemen'. De Raad concludeert dat het oprichten van een bedrijfswoning in strijd is met het bestemmingsplan, omdat er op het moment van de beslissing geen gewassen werden geteeld en het bedrijf van de appellant niet voldoet aan de definitie van een agrarisch bedrijf.

De Raad heeft ook het beroep van de appellant op het vertrouwensbeginsel verworpen, omdat eerdere uitlatingen van de gemeente niet kunnen leiden tot een wijziging van de bestemmingsplanregels. De Raad van State heeft uiteindelijk geoordeeld dat het hoger beroep ongegrond is en de uitspraak van de rechtbank bevestigt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200707365/1.
Datum uitspraak: 13 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/220 van de rechtbank Dordrecht van 7 september 2007 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zwijndrecht.
1. Procesverloop
Bij onderscheidene besluiten van 16 december 2003 en 16 februari 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zwijndrecht (hierna: het college) aan [appellant] geweigerd vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een bedrijfswoning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 25 januari 2007 heeft het college het door [appellant] tegen deze beide besluiten gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 september 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 oktober 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2008, waar [appellant] in persoon en bijgestaan door mr. H.S. de Vries, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.P. van der Werff, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] bestrijdt het oordeel van de rechtbank en van het college dat het bouwplan en de bedrijfsactiviteiten niet passen in het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Gemeente Heerjansdam landelijk gebied" (hierna: het plan).
2.1.1. Ingevolge het plan rust op het perceel de bestemming "Agrarische doeleinden" met als subbestemming "groothandel in bloemen". De locatie is op de plankaart aangeduid met een sterteken (bouwstede) en de toevoeging zw (zonder dienstwoning).
Het oprichten van een bedrijfswoning is derhalve in strijd met het plan.
2.1.2. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften is de onderhavige grond bestemd voor de agrarische bedrijfsvoering ten behoeve van agrarische bedrijven als bedoeld in artikel 1, onder 20, aanhef en onder a. In dat voorschrift, voor zover hier van belang, is een agrarisch bedrijf gedefinieerd als een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen.
Vaststaat dat ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar van 25 januari 2007 in het bedrijf geen gewassen werden geteeld, zodat het niet voldoet aan de omschrijving van het begrip agrarisch bedrijf. Verder kan het bedrijf evenmin worden aangemerkt als een groothandel in bloemen nu het de daarvoor typerende kenmerken mist.
De activiteiten van het bedrijf van [appellant] zijn derhalve eveneens strijdig met de op het perceel rustende bestemming. De rechtbank is met het college terecht en op juiste gronden tot deze conclusie gekomen.
Het beroep van [appellant] op het vertrouwensbeginsel in verband met tegenover hem gedane uitlatingen van de zijde van de voormalige gemeente Heerjansdam inhoudende dat het bedrijf planologisch inpasbaar zou zijn, maakt dit niet anders. Deze uitlatingen kunnen er hoe dan ook niet toe leiden dat die strijdigheid wordt opgeheven.
2.2. Nu geen sprake is van een agrarisch bedrijf in de zin van het bestemmingsplan is paragraaf 10.2 van de planbeschrijving niet van toepassing aangezien daarin de mogelijkheid van het oprichten van een bedrijfswoning is gekoppeld aan de eis van een volwaardig agrarisch bedrijf.
Evenmin kan [appellant] een beroep doen op de toelichting in het plan over bedrijfswoningen bij niet-volwaardige agrarische bedrijven, reeds omdat deze betrekking heeft op ten tijde van het van kracht worden - in 1998 - van het plan bestaande bedrijven. Het bedrijf van [appellant] behoort daar niet toe.
De rechtbank is terecht tot deze conclusie gekomen.
2.3. De Afdeling ziet in hetgeen overigens in hoger beroep is aangevoerd, dat grotendeels een herhaling vormt van het bij de rechtbank aangevoerde, geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte of op onjuiste gronden heeft geoordeeld dat het college de vrijstelling in redelijkheid heeft kunnen weigeren.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2008
190-564.