ECLI:NL:RVS:2008:BD9971

Raad van State

Datum uitspraak
13 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200707736/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan 'Overbuurtsche Polder' door college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan 'Overbuurtsche Polder' door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. Het college heeft op 28 augustus 2007 besloten om goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan dat door de raad van de gemeente Lansingerland op 23 november 2006 was vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de appellant, wonend te [woonplaats], beroep ingesteld bij de Raad van State op 7 november 2007. De appellant betoogt dat de goedkeuring van de bestemming 'Agrarische doeleinden' met subbestemming 'Glastuinbouw' onterecht is verleend, omdat het perceel te klein is voor een rendabel glastuinbouwbedrijf. Het college stelt zich op het standpunt dat de bestemming in overeenstemming is met het streekplan en dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het perceel niet bruikbaar is voor de bestemming.

Tijdens de zitting op 27 juni 2008 is de zaak behandeld, waarbij de appellant en vertegenwoordigers van het college en de raad aanwezig waren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vastgesteld dat het perceel qua omvang niet geschikt is voor de vestiging van een zelfstandig glastuinbouwbedrijf. De stelling van het college dat aansluiting bij andere glastuinbouwbedrijven mogelijk is, is niet aannemelijk gemaakt. De Afdeling concludeert dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestemming uitvoerbaar is en dat de goedkeuring in strijd is met de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de Algemene wet bestuursrecht.

De uitspraak van de Raad van State is dat het beroep van de appellant gegrond is, het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland wordt vernietigd voor het plandeel met de bestemming 'Agrarische doeleinden' en dat goedkeuring aan deze bestemming wordt onthouden. Tevens wordt het griffierecht aan de appellant vergoed. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 13 augustus 2008.

Uitspraak

200707736/1.
Datum uitspraak: 13 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 augustus 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Lansingerland (hierna: de raad) bij besluit van 23 november 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Overbuurtsche Polder".
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 november 2007, beroep ingesteld.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lansingerland een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Deze stukken zijn aan de partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juni 2008, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door drs. K.P. Spannenburg, ambtenaar in dienst van de provincie zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door B. Nikerk en L.F.W. Refwutu, ambtenaren in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. [appellant] betoogt dat ten onrechte goedkeuring is verleend aan de bestemming "Agrarische doeleinden" met als subbestemming "Glastuinbouw" en de nadere aanduiding "bedrijfswoning toegestaan" voor zijn perceel aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel). Hiertoe voert [appellant], onder overlegging van een verklaring van een bedrijvenadviseur van de Rabobank van 24 juli 2007, aan dat het perceel slechts een oppervlakte van 9000 m2 heeft en derhalve te klein is voor een rendabel zelfstandig glastuinbouwbedrijf. Bovendien is vanwege de omvang en de ligging aansluiting bij het naastgelegen glastuinbouwbedrijf dan wel andere bestaande glastuinbouwbedrijven volgens hem niet mogelijk. De grond is volgens [appellant] beter geschikt voor woningen.
2.3. Het college stelt zich op het standpunt dat, nu het perceel is gelegen in het in het streekplan "Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020" (hierna: het streekplan) aangewezen glastuinbouwconcentratiegebied, de aan het perceel gegeven bestemming met het streekplan in overeenstemming is. Daarnaast acht het college het niet aannemelijk gemaakt dat het perceel niet bruikbaar is voor de bestemming "Agrarische doeleinden" met de subbestemming "Glastuinbouw".
2.4. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de Afdeling vast dat niet langer in geschil is dat het perceel qua omvang niet geschikt is voor vestiging van een zelfstandig glastuinbouwbedrijf. De in navolging van de raad door het college ter zitting ingenomen stelling dat de omvang en de ligging van het perceel aansluiting bij andere bestaande glastuinbouwbedrijven niet in de weg staat, is niet aannemelijk gemaakt. Gelet hierop heeft het college zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de bestemming "Agrarische doeleinden" met als subbestemming "Glastuinbouw" voor het perceel uitvoerbaar is.
2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat het college, door het plandeel goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
2.6. Uit het vorenstaande volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan de bestemming "Agrarische doeleinden" met als subbestemming "Glastuinbouw" en de nadere aanduiding "bedrijfswoning toegestaan" voor het perceel aan de [locatie] te [plaats].
2.7. Gelet hierop behoeft hetgeen [appellant] overigens heeft aangevoerd geen bespreking.
2.8. Van proceskosten, die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 28 augustus 2007, kenmerk PZH-2007-370276, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" met als subbestemming "Glastuinbouw" en de nadere aanduiding "bedrijfswoning toegestaan" voor het perceel aan de [locatie] te [plaats];
III. onthoudt goedkeuring aan het onder II genoemde plandeel;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 28 augustus 2007, kenmerk PZH-2007-370276;
V. gelast dat de provincie Zuid-Holland aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Bošnjaković
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2008
410-573.