200707457/1.
Datum uitspraak: 13 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo (provincie Overijssel),
verweerder.
Bij besluit van 11 september 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hengelo (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer verleend voor het veranderen van een rundveehouderij gelegen op het perceel [locatie 1] te [plaats]. Dit besluit is op 12 september 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 oktober 2007, beroep ingesteld.
Zowel [appellant] als het college hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juni 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.P.B. Wortelboer en I. Claassen, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2.1. [appellant] voert aan dat in strijd is gehandeld met een tussen [vergunninghouder] en de gemeente Hengelo gesloten koopovereenkomst. Deze beroepsgrond heeft geen betrekking op het belang van de bescherming van het milieu in de zin van artikel 8.10 van de Wet milieubeheer en kan reeds om die reden niet slagen.
2.2. [appellant] voert voorts aan dat het college de vergunningaanvraag van [vergunninghouder] ten onrechte niet beoordeeld heeft als een oprichtingssituatie. Volgens [appellant] is de rundveehouderij van [vergunninghouder], voor zover het de melkveehouderij betreft, inmiddels verplaatst naar Drenthe. Om het afbouwen van het veebestand op het perceel aan de [locatie 1] mogelijk te maken is tussen [vergunninghouder] en het college overeengekomen dat er sprake mag zijn van voortgezet gebruik op de huidige locatie. Volgens [appellant] ontstaat er door het vergunnen van de aangevraagde veebezetting een geheel nieuwe inrichting (een rosé-kalvermesterij).
2.2.1. Vast is komen te staan dat de aangevraagde diercategorieën reeds aanwezig waren in de bestaande inrichting. Naar het oordeel van de Afdeling omvat de gevraagde uitbreiding geen dusdanig ingrijpende wijzigingen dat gesproken kan worden van het oprichten van een geheel nieuwe inrichting. Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.3. Volgens [appellant] wordt afgeweken van de voorgeschreven afstanden uit de Wet geurhinder en veehouderij. Hij stelt dat door het toepassen van een onjuiste ventilatiemethode de aangevraagde diercategorieën worden vergund. Voor zover het college op dit punt naar een advies van Infomil heeft verwezen acht [appellant] - zo begrijpt de Afdeling het beroep - de motivering van het besluit ondeugdelijk omdat niet duidelijk is wie het advies heeft gegeven en wat de inhoud van het advies was.
2.3.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet geurhinder en veehouderij bedraagt de afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom, ten minste 50 meter. Ingevolge bijlage 1 als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Regeling geurhinder en veehouderij (hierna: de Regeling) is voor de diercategorie vrouwelijk jongvee tot twee jaar (A3) geen geuremissiefactor vastgesteld.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Regeling wordt de afstand, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet geurhinder en veehouderij gemeten vanaf de buitenzijde van het geurgevoelig object tot het dichtstbijzijnde emissiepunt. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Regeling wordt onder emissiepunt verstaan: punt waar een relevante hoeveelheid geur buiten het geheel overdekt dierenverblijf treedt, dan wel wordt gebracht.
2.3.2. De woning van [appellant] en de nabij gelegen stal 1, waar volgens de aanvraag het vrouwelijk jongvee zal worden gehuisvest, bevinden zich buiten de bebouwde kom. Op grond van de stukken en de daarop ter zitting door het college gegeven toelichting is aannemelijk geworden dat de afstand tussen bovengenoemde gebouwen 34 meter bedraagt. Het college heeft gelet op die afstand voorschrift 0.3. aan de vergunning verbonden zodat toch aan de afstandseis van tenminste 50 meter wordt voldaan. Ingevolge dit voorschrift dient in verband met de verplichte verplaatsing van het emissiepunt de nokventilatie van stal 1 over een lengte van ten minste 18 meter (vanaf de zijde van de [locatie 2]) te worden dichtgemaakt.
In het bestreden besluit is vermeld dat - kort weergegeven - over de voorgeschreven wijze van emissiepuntverplaatsing advies is ingewonnen bij de instelling Infomil en dat Infomil heeft geadviseerd dat de emissiepuntverplaatsing op juiste wijze plaatsvindt. Anders dan [appellant] betoogt blijkt hieruit zowel wie geadviseerd heeft, als de inhoud van het advies.
Vast is komen te staan dat de stal op natuurlijke wijze wordt geventileerd en dat binnen een afstand van 50 meter vanaf de woning van [appellant] relevante ventilatieverliezen kunnen optreden door deur-, raam- en andere openingen van de stal en dat deze derhalve eveneens als emissiepunten als bedoeld in de Regeling dienen te worden aangemerkt. Voorschrift 0.3. noch de overige aan de vergunning verbonden voorschriften waarborgen dat door deze openingen geen of slechts te verwaarlozen hoeveelheden geur buiten de stal zullen treden. De vergunning is derhalve verleend in strijd met het bepaalde in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet geurhinder en veehouderij, gelezen in samenhang met het bepaalde in artikel 4, eerste lid en artikel 1, aanhef en onder a, van de Regeling. De beroepsgrond slaagt.
2.4. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover het voorschrift 0.3. betreft. De Afdeling zal op de hierna te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond voor zover het voorschrift 0.3. betreft;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hengelo (Overijssel) van 11 september 2007, kenmerk 164544, voor zover het het aan de vergunning verbonden voorschrift 0.3. betreft;
III. bepaalt dat het volgende voorschrift in de plaats treedt van het besluit voor zover dat is vernietigd:
"0.3. In verband met de verplichte verplaatsing van de emissiepunten dienen de nokventilatie, de deuren, de ramen en de andere openingen van stal 1 over een lengte van tenminste 18 meter vanaf de zijde van de [locatie 2] te worden dichtgemaakt, zodat over die lengte geen ventilatieverliezen optreden.";
IV. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
V. gelast dat de gemeente Hengelo (Overijssel) aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. W.D.M. van Diepenbeek, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Van der Zijpp
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2008