200708255/1.
Datum uitspraak: 13 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 05/2533 van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 oktober 2007 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Vlist.
Bij besluit van 29 juni 2004 heeft de raad van de gemeente Vlist (hierna: de gemeenteraad) een aanvraag van [appellant] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 1 maart 2005 heeft de gemeenteraad het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 oktober 2007, verzonden op 22 oktober 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 november 2007, hoger beroep ingesteld.
De gemeenteraad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, gelijktijdig met zaak nr. 200708415/1, ter zitting behandeld op 24 juli 2008, waar [appellant], in persoon, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Winkelhuijzen, advocaat te Alphen aan den Rijn, vergezeld door mr. B. Zevenhuizen, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals dat tot 1 september 2005 luidde en voor zover thans van belang, kent de gemeenteraad een belanghebbende, voor zover blijkt dat hij ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op diens verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. [appellant] is sinds 31 mei 2001 eigenaar van twee burgerwoningen op een perceel in het buitengebied van Haastrecht. Aan het verzoek om vergoeding van planschade is ten grondslag gelegd dat als gevolg van wijzigingen van het bestemmingsplan van 27 januari 1992 en 28 mei 1996 niet meer de mogelijkheid bestaat deze woningen te herbouwen.
2.3. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat, nu [appellant] ten tijde van de inwerkingtreding van de wijzigingen van het bestemmingsplan nog geen eigenaar van de woningen was, de beweerdelijk door hem geleden schade niet het gevolg van die wijzigingen is, zodat de gemeenteraad het verzoek om schadevergoeding terecht heeft afgewezen.
2.4. In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het echtpaar dat ten tijde van de inwerkingtreding van de wijzigingen van het bestemmingsplan eigenaar van de woningen was, in de koopovereenkomst en de akte van levering van de woningen alle aanspraken op vergoeding van planschade aan [appellant] heeft overgedragen, zodat hij in de plaats van dat echtpaar is getreden en belanghebbende in de zin van artikel 49 van de WRO is.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 16 maart 2005 in zaak nr. 200400527/1 (JB 2005/122), kan onder de criteria voor planschade uitsluitend voor vergoeding in aanmerking komen waardevermindering van onroerend goed waarvan de verzoeker eigenaar is ten tijde van de peildatum, omdat alleen het vermogen van de eigenaar daardoor rechtstreeks wordt getroffen.
Aan de omstandigheid dat de vorige eigenaren bij privaatrechtelijke overeenkomst hun aanspraken op vergoeding van planschade aan [appellant] hebben overgedragen, komt, zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 16 april 2008 in zaak nr. 200706636/1 (Gst. 2008, 82), in het kader van de beoordeling van het verzoek om planschade dan ook geen betekenis toe.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2008