200800067/1.
Datum uitspraak: 13 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06-8246 van de rechtbank Haarlem van 17 december 2007 in het geding tussen:
de Kamer voor de Binnenvisserij.
Bij besluit van 27 januari 2006 heeft de Kamer voor de Binnenvisserij (hierna: de Kamer) goedkeuring verleend aan een tussen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister) en [appellant] gesloten overeenkomst met registratienummer VIS/NH/V/H/169, waarbij aan [appellant] het volledig visrecht op een nader bepaald gedeelte van het IJ is verhuurd (hierna: de huurovereenkomst).
Bij besluit van 19 mei 2006 heeft de Kamer het door de vereniging Amsterdamse Hengelsport Vereniging (hierna: de vereniging) daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en, voor zover thans van belang, aan haar goedkeuring van de huurovereenkomst het voorschrift verbonden dat [appellant] aan de vereniging jaarlijks een machtiging voor het vissen op schubvis nabij de Oranjesluizen verleent, indien en voor zover Rijkswaterstaat sportvisactiviteiten op die locatie toestaat (hierna: het bestreden voorschrift).
Bij uitspraak van 17 december 2007, verzonden op 18 december 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 januari 2008, hoger beroep ingesteld.
De Kamer heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juli 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. H.G.J. Bouquet, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Visserijwet 1963 (hierna: de Visserijwet), keurt de Kamer de overeenkomst van huur en verhuur van visrecht goed, tenzij een doelmatig bevissen van het water, waarop de overeenkomst betrekking heeft, dan wel van het complex van wateren, waartoe dat water behoort, door de overeenkomst zou worden belemmerd.
Ingevolge het tweede lid kan de Kamer aan een goedkeuring voorschriften verbinden ter verzekering van de bij de uitoefening van het visrecht betrokken belangen van derden.
2.2. Met de rechtbank wordt overwogen dat [appellant] niet kan worden gevolgd in zijn betoog dat het besluit van de Kamer innerlijk tegenstrijdig is. De innerlijke tegenstrijdigheid waar [appellant] op doelt, betreft een in het besluit op bezwaar onder punt 5.2 opgenomen zinsnede, houdende het oordeel van de Kamer dat goedkeuring van de overeenkomst niet zal leiden tot belemmering van de doelmatige bevissing, welke zinsnede niet strookt met de vervolgens gegeven beoordeling van het bezwaar tegen de goedkeuring wat betreft het vissen op schubvis. Gelet op de context waarin bedoelde zinsnede in het besluit op bezwaar is geplaatst en de mededeling van de Kamer dat deze abusievelijk in dit besluit is opgenomen, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het hier een kennelijke verschrijving betreft.
2.3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de Kamer niet bevoegd is aan de huurovereenkomst het bestreden voorschrift te verbinden. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, schept artikel 29, tweede lid, van de Visserijwet die bevoegdheid niet, aldus [appellant].
2.3.1. Vaststaat dat de vereniging bij de huurovereenkomst geen partij is en dat zij op het watergedeelte waarop die overeenkomst ziet geen visrecht heeft. Voorts is niet gebleken van enig ander bij de uitoefening van het visrecht door [appellant] op dit watergedeelte betrokken belang van de vereniging als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Visserijwet, dat ingevolge die bepaling met behulp van een voorschrift verzekerd moet worden. Het betoog van de vereniging dat uitoefening van het visrecht door [appellant] op dit watergedeelte invloed heeft op de visstand op het gehele IJ, kan niet als een zodanig specifiek belang worden aangemerkt. Het algemene belang van het doelmatig bevissen van het water, waar de vereniging kennelijk op doelt, wordt reeds door de Kamer in haar op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Visserijwet te maken afweging betrokken.
Gelet hierop, kan het door de Kamer aan de goedkeuring van de huurovereenkomst verbonden, door [appellant] bestreden voorschrift, niet worden aangemerkt als strekkende ter verzekering van de in artikel 29, tweede lid, van de Visserijwet bedoelde belangen van derden. De Kamer is met het stellen van het bestreden voorschrift getreden buiten de haar in die bepaling toegekende bevoegdheid. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het beroep van [appellant], voor zover gericht tegen het aan de goedkeuring van de huurovereenkomst verbonden voorschrift, ongegrond is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 19 mei 2006 in zoverre alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt eveneens voor vernietiging in aanmerking, voor zover de Kamer daarbij aan haar goedkeuring van de huurovereenkomst het bestreden voorschrift heeft verbonden. De Afdeling zal op deze wijze in de zaak voorzien.
2.5. De Kamer dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 17 december 2007 in zaak nr. 06-8246, voor zover daarbij het beroep van [appellant], voor zover gericht tegen het aan de goedkeuring van de huurovereenkomst verbonden voorschrift dat [appellant] jaarlijks aan de Amsterdamse Hengelsport Vereniging een machtiging voor het vissen op schubvis nabij de Oranjesluizen dient te verlenen indien en voor zover Rijkswaterstaat sportvisactiviteiten op die locatie toestaat, ongegrond heeft verklaard;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Kamer voor de Binnenvisserij van 19 mei 2006, voor zover daarbij aan de goedkeuring van de huurovereenkomst het voorschrift is verbonden dat [appellant] jaarlijks aan de Amsterdamse Hengelsport Vereniging een machtiging dient te verlenen voor het vissen op schubvis nabij de Oranjesluizen indien en voor zover Rijkswaterstaat sportvisactiviteiten op die locatie toestaat;
V. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VI. veroordeelt de Kamer tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1313,81 (zegge: dertienhonderddertien euro en eenentachtig eurocent), waarvan € 1288,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Kamer voor de Binnenvisserij aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII. gelast dat de Kamer voor de Binnenvisserij aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 355,00 (zegge: driehonderdvijfenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Pikart-van den Berg
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2008