ECLI:NL:RVS:2008:BD9588

Raad van State

Datum uitspraak
1 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200801590/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • D. Roemers
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verblijfsrecht van Turkse staatsburger in Nederland op basis van Associatiebesluit 1/80

In deze zaak gaat het om de vraag of een Turkse staatsburger aanspraak kan maken op een verblijfsrecht in Nederland op basis van het Associatiebesluit 1/80. De appellant, een Turkse staatsburger, had een geldige Duitse verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en stelde dat hij op grond van dit besluit recht had op verblijf in Nederland. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat hij in Duitsland aanspraak maakte op een verblijfsrecht ontleend aan het genoemde besluit. De Raad van State bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat, zelfs als de vreemdeling in Duitsland een dergelijke aanspraak zou hebben, dit niet betekent dat hij in Nederland ook recht heeft op verblijf. De Raad verwees naar een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, waarin werd vastgesteld dat Turkse staatsburgers, in tegenstelling tot werknemers uit EU-lidstaten, niet het recht hebben zich vrij binnen de EU te verplaatsen, maar slechts bepaalde rechten genieten in de lidstaat van ontvangst. De Raad van State concludeerde dat de vreemdeling niet in Nederland was toegelaten en dat er daarom geen aanspraak op een verblijfsrecht kon worden ontleend aan het Associatiebesluit 1/80. De grieven van de vreemdeling werden verworpen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

200801590/1.
Datum uitspraak: 1 augustus 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/30805 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg, van 6 februari 2008 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 november 2006 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie [appellant] (hierna: de vreemdeling) ongewenst verklaard.
Bij besluit van 23 juli 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 6 februari 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 5 maart 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In zijn eerste grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij rechten kan ontlenen aan artikel 6 van Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad tussen de Europese Gemeenschap en Turkije van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de Associatie (hierna: Besluit nr. 1/80). Hij betoogt daartoe dat, nu hij Turks staatsburger is en blijkens een kopie van zijn Turkse paspoort beschikt over een geldige Duitse verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, Besluit nr. 1/80 op hem van toepassing is en hij daaraan in Nederland een verblijfsrecht ontleent.
2.1.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de vreemdeling hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Duitsland, als lidstaat van ontvangst, aanspraak maakt op een verblijfsrecht ontleend aan Besluit nr. 1/80. Daarbij komt dat, ook al zou de vreemdeling in Duitsland een dergelijke aanspraak hebben, dat voor hem niet meebrengt dat hij in Nederland aan Besluit nr. 1/80 een aanspraak op verblijf kan ontlenen. In dit verband wordt verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 18 juli 2007 in zaak no. C 325/05, Jur. 2007, p. I 6495 (JV 2007/438), waarin, onder verwijzing naar eerdere arresten, is overwogen dat Turkse staatsburgers, anders dan werknemers uit de lidstaten, niet het recht hebben zich vrij binnen de gemeenschap te verplaatsen, doch slechts bepaalde rechten genieten en dat alleen in de lidstaat van ontvangst. Voorts heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat de vreemdeling niet in Nederland is toegelaten. In Nederland bestaat reeds daarom geen aanspraak op een verblijfsrecht ontleend aan Besluit nr. 1/80.
De grief faalt.
2.2. De overige grieven hebben geen zelfstandige betekenis.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. H.G. Sevenster, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter
w.g. Zwemstra
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2008
91-301.
Verzonden: 1 augustus 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak