ECLI:NL:RVS:2008:BD9421

Raad van State

Datum uitspraak
6 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200708085/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor hekwerk door college van burgemeester en wethouders van Epe

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Epe om een vrijstelling en lichte bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een hekwerk op hun perceel. Het college heeft op 8 maart 2006 besloten om de vergunning te weigeren, met als argument dat het hekwerk niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand en in strijd is met het bestemmingsplan. Dit besluit werd in bezwaar door het college gehandhaafd en later door de rechtbank Zutphen in een uitspraak van 9 oktober 2007 bevestigd.

Appellanten hebben tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 9 juli 2008 hebben appellanten hun standpunten toegelicht, waarbij zij onder andere aanvoerden dat het college ten onrechte niet heeft willen overleggen na de hoorzitting en dat zij geen gelegenheid hebben gehad om een eigen welstandsadvies in te dienen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen rechtsregel is die het college verplichtte om verder te overleggen en dat appellanten ook in de eerdere fase van de procedure geen deskundig advies hebben overgelegd.

De Raad van State heeft de argumenten van appellanten niet overtuigend geacht en heeft het hoger beroep ongegrond verklaard. De eerdere uitspraak van de rechtbank Zutphen is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is genomen in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 6 augustus 2008.

Uitspraak

200708085/1.
Datum uitspraak: 6 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/2133 van de rechtbank Zutphen van 9 oktober 2007 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Epe.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Epe (hierna: het college) geweigerd vrijstelling en lichte bouwvergunning aan [appellanten] te verlenen voor het plaatsen van een hekwerk op het perceel, plaatselijk bekend als [locatie] te [plaats] (hierna: het hekwerk).
Bij besluit van 16 augustus 2006 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 oktober 2007, verzonden op 11 oktober 2007, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 november 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 december 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2008, waar [naam een der appellanten] en het college, vertegenwoordigd door mr. B. Verberk-Jansen, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het college heeft aan de, in bezwaar gehandhaafde, weigering om bouwvergunning te verlenen ten grondslag gelegd dat het hekwerk, blijkens de negatieve adviezen van de welstandscommissie, niet voldoet aan redelijke eisen van welstand en in strijd is met het bestemmingsplan. Het college heeft daarbij aangegeven geen medewerking te verlenen aan een vrijstelling, omdat het hekwerk in stedenbouwkundig opzicht niet acceptabel is. Tegen het oordeel dat het bouwplan niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan en de weigering van de vrijstelling hebben [appellanten] geen gronden aangevoerd.
2.2. [appellanten] betogen tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte na de hoorzitting niet meer heeft willen overleggen en evenmin wilde ingaan op voorstel tot mediation. Er valt geen rechtsregel aan te wijzen op grond waarvan het college daartoe gehouden zou zijn, alvorens het besluit op bezwaar te nemen.
2.3. [appellanten] betogen voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij ten onrechte geen gelegenheid hebben gehad om een eigen welstandsadvies aan het college over te leggen.
2.3.1. Ook dit betoog slaagt niet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat dit onverlet laat dat [appellanten] ook in beroep bij de rechtbank, hoewel zij daartoe de mogelijkheid hadden, geen advies van een deskundig te achten persoon of instantie hebben overgelegd.
2.4. Het in hoger beroep overgelegde advies moet buiten beschouwing blijven, aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak en niet valt in te zien dat [appellanten] niet in een eerder stadium van de procedure een advies hadden kunnen overleggen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2008
17-580.