200704350/1.
Datum uitspraak: 16 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], kantoorhoudend te Zutphen, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Mega Electronics B.V. en voor zich persoonlijk,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. 06/137 van de rechtbank Zutphen van 10 mei 2007 in het geding tussen:
[appellant], kantoorhoudend te Zutphen, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Mega Electronics B.V. en voor zich persoonlijk,
de minister van Justitie.
Bij brief van 21 juli 2005 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) het verzoek van [appellant], kantoorhoudend te Zutphen, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Mega Electronic B.V. (hierna: het faillissement) en voor zich persoonlijk, tot uitbetaling onder de hem krachtens de Garantstellingsregeling curatoren verleende garantie afgewezen en [appellant] verzocht de opgenomen bedragen terug te storten op de rekening-courant.
Bij besluit van 5 december 2005 heeft de minister het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 mei 2007, verzonden op 14 mei 2007, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij fax, bij de Raad van State ingekomen op 22 juni 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep van [appellant] zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juli 2007.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 januari 2008, waar [appellant] in persoon, bijgestaan door mr. A.J. van Zwieten de Blom, advocaat te Zutphen, en de minister, vertegenwoordigd door mr. L.M.A. Gimbrere, ambtenaar in dienst van het Ministerie van Justitie, zijn verschenen.
De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst voor het verkrijgen van nadere inlichtingen van de minister waarbij is verzocht om aan te geven welke publiekrechtelijke bevoegdheid naar het oordeel van de minister in deze zaak aan de orde is. Deze inlichtingen heeft de minister bij brief van 29 januari 2007 (lees: 2008) verstrekt; daarbij heeft de minister geen toestemming gegeven voor het achterwege blijven van de nadere zitting. [appellant] heeft bij brief van 10 maart 2008 gereageerd.
De behandeling van de zaak is voortgezet op 13 mei 2008, waar [appellant] in persoon, bijgestaan door mr. A.J. van Zwieten de Blom, en de minister, vertegenwoordigd door mr. L.M.A. Gimbrere, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 248, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is in geval van faillissement van de vennootschap iedere bestuurder jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk voor het bedrag van de schulden voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, indien het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement.
Ingevolge het tiende lid van artikel 248 is artikel 138, tiende lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing. Ingevolge die bepaling kan de curator, indien de boedel ontoereikend is voor het instellen van een rechtsvordering op grond van dit artikel of artikel 9 of voor het instellen van een voorafgaand onderzoek naar de mogelijkheid daartoe, de minister verzoeken hem bij wijze van voorschot de benodigde middelen te verschaffen. De minister kan regels stellen voor de beoordeling van de gegrondheid van het verzoek en de grenzen waarbinnen het verzoek kan worden toegewezen. Het verzoek moet de gronden bevatten waarop het berust, alsmede een beredeneerde schatting van de kosten en de omvang van het onderzoek. Het verzoek, voor zover het betreft het instellen van een voorafgaand onderzoek, behoeft de goedkeuring van de rechter-commissaris.
2.1.1. Bij brief van 4 januari 1996 heeft de minister aan [appellant] toestemming verleend tot het openen van een afzonderlijke rekening-courant bij een bankinstelling tot een maximum van ƒ 12.500,00 (€ 5.672,25) met een looptijd van ten hoogste een jaar ter dekking van uitgaven ter zake van het onderzoek of het instellen van een rechtsvordering als bedoeld in artikel 138, tiende lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. In vijf volgende brieven, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, heeft de minister de garantie verhoogd tot een totaal bedrag van € 46.800,00. Hij heeft, laatstelijk bij brief van 26 februari 2004, de looptijd verlengd tot en met 19 december 2004.
De Staat der Nederlanden, te dezen vertegenwoordigd door de minister, heeft zich bij brief van 24 januari 2003, samengevat weergegeven, tegenover de Kas Bank B.V. in verband met een door deze bank aan [appellant] verstrekt of nog te verstrekken krediet in rekening-courant in het kader van een tussen de minister en de banken overeengekomen uitwerking van de garantstelling bedoeld in artikel 138, tiende lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, onherroepelijk en zonder enig voorbehoud voor kredietnemer garant gesteld tot een bedrag van ten hoogste € 46.800,00, nog te vermeerderen met rente, provisie en kosten.
2.2. Naar het oordeel van de Afdeling zijn de afwijzing door de minister van het verzoek van [appellant] tot uitbetaling onder de hem op basis van artikel 138, tiende lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek verleende garantie en het verzoek van de minister de opgenomen bedragen terug te storten geen besluiten als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), omdat deze beslissingen van de minister zozeer zijn verweven met het faillissementsrecht dat deze moeten worden aangemerkt als privaatrechtelijk handelen. Een behoorlijke taakverdeling tussen de burgerlijke rechter en de bestuursrechter brengt met zich dat geschillen en vorderingen omtrent de toepassing van artikel 138, tiende lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek uitsluitend kunnen worden voorgelegd aan de burgerlijke rechter, die ook de faillissementsrechter is. Het is niet aan de Afdeling te treden in vragen omtrent de verdeling van baten uit een failliete boedel.
2.3. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep gegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van [appellant] bij de rechtbank tegen het besluit van de minister van 5 december 2005 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt evenzeer voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb in de zaak te voorzien. Het bezwaar van [appellant] tegen de brief van 21 juli 2005 zal alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.4. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 10 mei 2007 in zaak nr. 06/137;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister van Justitie van 5 december 2005, kenmerk VS 274;
V. verklaart het bezwaar van [appellant] tegen de brief van de minister van Justitie van 21 juli 2005 niet-ontvankelijk;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt de minister tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 805,00 (zegge: achthonderdvijf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VIII. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 352,00 (zegge: driehonderdtweeënvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Roelfsema
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2008