ECLI:NL:RVS:2008:BD7389

Raad van State

Datum uitspraak
16 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200708237/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering huursubsidie door de minister van Volkshuisvesting na gebrek aan medewerking van de huurder

In deze zaak gaat het om de terugvordering van huursubsidie door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, vastgesteld op nihil voor de periode van 1 juli 2005 tot 1 januari 2006. De minister had eerder een huursubsidie van € 602,08 aan de wederpartij uitbetaald, maar besloot deze terug te vorderen. De rechtbank Amsterdam had in een eerdere uitspraak het bezwaar van de wederpartij gegrond verklaard en de minister opgedragen een nieuw besluit te nemen. De minister ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State oordeelde dat de minister onvoldoende rekening had gehouden met de omstandigheden van de wederpartij, die lijdt aan een chronische psychiatrische aandoening. De minister had niet in redelijkheid kunnen besluiten tot de vaststelling en terugvordering van de huursubsidie, omdat de wederpartij geen medewerking had kunnen verlenen aan het verkrijgen van noodzakelijke informatie voor de huurcommissie. De minister had in dit geval, gezien de bijzondere omstandigheden, een woningonderzoek moeten uitvoeren, wat niet is gebeurd.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van de gronden. De minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de wederpartij, die op € 644,00 werden vastgesteld, en er werd een griffierecht van € 428,00 opgelegd aan de minister. De uitspraak werd openbaar gedaan op 16 juli 2008.

Uitspraak

200708237/1.
Datum uitspraak: 16 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (lees: de minister voor Wonen, Wijken en Integratie),
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/84 van de rechtbank Amsterdam van 27 september 2007 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 oktober 2005 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (lees: de minister voor Wonen, Wijken en Integratie; hierna: de minister) de over het tijdvak 1 juli 2005 - 1 januari 2006 aan [wederpartij] toegekende huursubsidie vastgesteld op nihil en de reeds over dit tijdvak uitbetaalde subsidie ten bedrage van € 602,08 teruggevorderd.
Bij besluit van 19 juni 2006 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 september 2007, verzonden op 15 oktober 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 juni 2006 vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 november 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 10 december 2007.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2008, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. J.C.A. Stevens, advocaat te Den Haag, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. I.M. Borggreve, advocaat te Amsterdam, vergezeld door [maatschappelijk werkster] zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij de wet van 23 juni 2005 tot wijziging van een aantal wetten in verband met de invoering van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen; Stb. 2005, 343), zijn onder meer de artikelen 31 en 33 van de Huursubsidiewet (hierna: de Hsw) komen te vervallen en is artikel 5 van die wet gewijzigd. De wijzigingswet is met ingang van 1 september 2005 van kracht en geldt voor subsidietijdvakken, die aanvangen op of na 1 januari 2006. Nu het subsidietijdvak waarop het in bezwaar gehandhaafde besluit van 4 oktober 2005 ziet, vóór 1 januari 2006 is aangevangen, is de oude bepaling van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Hsw, voor zover thans van belang, wordt in deze wet en de bepalingen die daarop berusten verstaan onder rekenhuur: de huurprijs die de huurder op de peildatum per maand is verschuldigd of, als dat lager is dan de huurprijs, een bedrag dat gelijk is aan de maximale huurprijsgrens, bedoeld in de krachtens de artikelen 10, eerste lid, en 12, tweede lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (hierna: de Uhw) daarover gestelde regels.
Ingevolge het tweede lid kan bij de toepassing van het eerste lid het in de aanhef van dat lid laatstbedoelde bedrag slechts in plaats van de verschuldigde huurprijs in aanmerking worden genomen nadat, op verzoek van de minister, de huurcommissie, dan wel de voorzitter van de huurcommissie, aan de minister en aan de huurder advies heeft uitgebracht, dan wel een verklaring heeft verstrekt, over de redelijk te achten huurprijs. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen omtrent die verklaring nadere regels worden gesteld.
Ingevolge artikel 31, derde lid, kan de minister aan de huurder, voordat op een aanvraag als bedoeld in artikel 28, eerste lid, een huursubsidiebericht of een beperkt huursubsidiebericht is beschikt, de huursubsidie zo nodig in de vorm van een voorschot uitbetalen.
Ingevolge het vierde lid kan de minister, na een daartoe ingesteld onderzoek, de ten onrechte of te veel onder toepassing van het derde lid uitbetaalde voorschotten van de huurder terugvorderen of verrekenen met aanspraken op huursubsidie van de huurder. De minister stelt de hoogte van het terug te vorderen of te verrekenen voorschot en de wijze van terugvordering of verrekening vast.
Ingevolge artikel 33, eerste lid, zijn de huurder en de medebewoners verplicht uit eigen beweging aan de minister onmiddellijk alle inlichtingen te verstrekken waarover zij redelijkerwijs kunnen beschikken, en die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de vaststelling van het recht op en de hoogte van de huursubsidie.
Ingevolge het tweede lid, zijn de in het eerste lid bedoelde personen verplicht de in dat lid bedoelde gegevens desgevraagd te verstrekken aan burgemeester en wethouders, aan minister, en aan de door de minister daartoe aangewezen ambtenaren.
2.2. De minister betoogt dat de rechtbank onvoldoende belang heeft gehecht aan de omstandigheid dat [wederpartij] geen medewerking heeft verleend aan het verkrijgen van de noodzakelijke informatie, nu het voor de huurcommissie tot tweemaal toe niet mogelijk is gebleken om bij hem een woningonderzoek te verrichten. Hiervoor verwijst de minister naar het beleid van de huurcommissie, dat maximaal tweemaal wordt getracht een woningonderzoek uit te voeren. In dit verband stelt hij zich op het standpunt dat, juist nu bij [wederpartij] sprake is van een chronisch psychiatrische aandoening, het op zijn weg of die van zijn behandelaars of begeleiders had gelegen om passende maatregelen te treffen om te voorkomen dat de aangekondigde huisbezoeken geen doorgang konden vinden.
2.3. De minister heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat van de vaste gedragslijn, dat maximaal tweemaal wordt getracht een woningonderzoek uit te voeren, kan worden afgeweken indien een betrokkene niet op de hoogte is van de uitnodiging van de huurcommissie door bijvoorbeeld ziekenhuisopname of verblijf in het buitenland en als gevolg daarvan geen gelegenheid heeft gegeven tot het afleggen van een huisbezoek.
2.3.1. Vaststaat dat [wederpartij] lijdt aan een psychiatrische aandoening, slechts met intensieve begeleiding zelfstandig kan wonen en niet in staat is zijn post op adequate wijze af te handelen wat bijvoorbeeld blijkt uit het feit dat hij deze niet opent. [wederpartij] is verder niet in staat om de huurcommissie zelfstandig te ontvangen voor een woningonderzoek omdat hij vanwege zijn aandoening, de deur niet opent. Zodra het de sociaal psychiatrisch verpleegkundige van [wederpartij] duidelijk was geworden dat er iets misgegaan was bij de postafhandeling heeft zij zich schriftelijk tot de minister gewend, de psychiatrische aandoening van [wederpartij] uiteengezet en verzocht om met haar een nieuwe afspraak te maken voor een huisbezoek bij [wederpartij], zodat dit ook daadwerkelijk in aanwezigheid van een van zijn behandelaars doorgang zou kunnen vinden. Onder deze specifieke omstandigheden had het op de weg van de minister gelegen om, in afwijking van zijn vaste gedragslijn, alsnog een woningonderzoek bij [wederpartij] te doen uitvoeren te meer daar de minister deze uitzondering ook maakt in geval een huurder door opname in een ziekenhuis of verblijf in het buitenland niet op de hoogte is van de aangekondigde bezoeken. Gelet op het vorenstaande heeft de minister niet in redelijkheid kunnen besluiten tot de vaststelling en terugvordering van de huursubsidie, zoals hij heeft gedaan. De rechtbank heeft, zij het op andere gronden, terecht geconcludeerd dat het besluit van 19 juni 2006 niet in stand kan blijven.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop zij rust, te worden bevestigd.
2.5. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de minister tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. bepaalt dat van de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) een griffierecht van € 428,00 (zegge: vierhonderdachtentwintig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2008
97-187.