200702453/1
Datum uitspraak: 16 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en de vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid Dorpsraad Zwaanshoek, wonend onderscheidenlijk gevestigd te Zwaanshoek, gemeente Haarlemmermeer,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellante sub 3A], [appellant sub 3B] en [appellante sub 3C], gevestigd onderscheidenlijk wonend te [woonplaats],
4. [appellanten sub 4], beiden wonend te [woonplaats],
5. [appellant sub 5A], [appellant sub 5B] en [appellante sub 5C],
wonend onderscheidenlijk gevestigd te [plaats],
6. [appellante sub 6], gevestigd te [plaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) heeft bij brief van 9 maart 2007 aan de raad van de gemeente Haarlemmermeer (hierna: de raad) meegedeeld dat, nu niet tijdig is beslist over de goedkeuring van het door de raad bij besluit van 20 juli 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Zwaanshoek Noord en Boseilanden", een besluit tot goedkeuring wordt geacht te zijn genomen.
Tegen het besluit van rechtswege hebben [appellant sub 1A] en de vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid Dorpsraad Zwaanshoek bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2007, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 april 2007, [appellante sub 3A], [appellant sub 3B] en [appellante sub 3C] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 3]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 april 2007, [appellanten sub 4] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 4]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 april 2007, [appellant sub 5A], [appellant sub 5B] en [appellante sub 5C] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 5]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 april 2007, alsmede [appellante sub 6] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 april 2007, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht. [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellante sub 6] en het college hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
[appellante sub 6], de raad, [appellant sub 2] en [appellant sub 5] hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 april 2008, waar [appellant sub 1A] en de Dorpsraad, vertegenwoordigd door mr. P.H. Reverman, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. M.E.M. Vermeij, advocaat te Haarlem, [appellant sub 4], vertegenwoordigd door mr. M.J. Smaling, [appellant sub 5], vertegenwoordigd door mr. P.A. ten Hoopen, advocaat te Voorburg, [appellante sub 6], vertegenwoordigd door mr. C.N.J. Kortmann, advocaat te Amsterdam, alsmede het college, vertegenwoordigd door mr. K.J.T.M. Hehenkamp, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts is de raad als partij gehoord, vertegenwoordigd door mr. E.C. Berkouwer, advocaat te Haarlem.
2.1. Ter zitting heeft [appellante sub 6] aangegeven het beroep niet te handhaven voor zover is aangevoerd dat aan het besluit tot goedkeuring van rechtswege geen motivering en belangenafweging ten grondslag ligt.
2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.3. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden onderzocht of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de aan de raad van de gemeente Haarlemmermeer toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast dient te worden bezien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.4. Aanleiding voor het plan is blijkens de plantoelichting het zogenoemde Strategische Groenproject Haarlemmermeer. Dit project is één van de in totaal zes door het rijk aangewezen te ontwikkelen grootschalige groengebieden in de randstad. De thans overwegende agrarische functie van het plangebied zal plaatsmaken voor met name de functies recreatie, natuur en wonen.
In het plan wordt onderscheid gemaakt tussen de deelgebieden Boseilanden en Zwaanshoek Noord. Deelgebied Boseilanden is circa 116 hectare groot en ligt ten oosten van de Spieringweg tot aan de N205. Deelgebied Zwaanshoek Noord is circa 38 hectare groot en ligt ten westen van de Spieringweg.
Het besluit van rechtswege
2.5. [appellant sub 3] betwist dat het plan van rechtswege is goedgekeurd. Daartoe voert de maatschap aan dat de termijn voor het college om te beslissen omtrent de goedkeuring van het plan niet op 7 maart, maar op 21 maart 2007 eindigde.
2.5.1. Ingevolge artikel 10:31, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, wordt een besluit tot goedkeuring geacht te zijn genomen, indien binnen de beslistermijn geen besluit omtrent goedkeuring is bekendgemaakt aan het bestuursorgaan dat het aan goedkeuring onderworpen besluit heeft genomen.
Ingevolge artikel 26 van de WRO, zoals dat luidde vóór 1 juli 2005, wordt het bestemmingsplan zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen vier weken na de dagtekening van het raadsbesluit voor een ieder ter inzage gelegd voor de duur van vier weken.
Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO, zoals dat luidde vóór 1 juli 2005, wordt, indien tegen het vastgestelde plan tijdig bedenkingen zijn ingebracht krachtens artikel 27, het besluit omtrent goedkeuring bekendgemaakt binnen zes maanden na afloop van de termijn van terinzagelegging, bedoeld in artikel 26.
2.5.2. Het op 20 juli 2006 vastgestelde plan is blijkens de publicatie op 11 augustus 2006 ter inzage gelegd. De termijn van terinzagelegging van vier weken van het vastgestelde plan als bedoeld artikel 26 van de WRO, zoals dat luidde vóór 1 juli 2005, liep af op 7 september 2006. De omstandigheid dat in de publicatie is vermeld dat het vastgestelde plan gedurende zes weken ter inzage heeft gelegen, derhalve tot en met 21 september 2006, maakt dit niet anders, aangezien een terinzagelegging gedurende een langere periode dan de wettelijke termijn geen invloed heeft op de wettelijke termijn waarbinnen over de goedkeuring van het plan dient te worden beslist. Derhalve eindigde de termijn voor bekendmaking van het besluit omtrent goedkeuring van dit plan op 7 maart 2007. Gelet hierop heeft het college in zijn brief van 9 maart 2007 terecht geconstateerd dat het plan van rechtswege is goedgekeurd.
Voor zover [appellant sub 3] heeft aangevoerd dat het besluit tot goedkeuring van rechtswege niet overeenkomstig artikel 28, vijfde lid, van de WRO is bekendgemaakt, stelt de Afdeling vast dat het hier gaat om een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van dit besluit. Deze mogelijke onregelmatigheid - wat daarvan ook zij - kan de rechtmatigheid van het besluit tot goedkeuring van rechtswege niet aantasten en kan dientengevolge geen grond vormen voor vernietiging daarvan.
Financiële uitvoerbaarheid
2.6. [appellant sub 3] en [appellante sub 6] twijfelen aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan. [appellante sub 6] voert in dit verband onder meer aan dat niet inzichtelijk is gemaakt welke afspraken met het rijk zijn gemaakt over de financiering, alsmede dat de te verwerven gronden niet de waarde van gewone agrarische, maar van hoogwaardige bollengrond hebben.
2.6.1. In paragraaf 8.2 van de plantoelichting wordt nader ingegaan op de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Wat betreft de in de deelgebieden Boseilanden en Zwaanshoek Noord voorziene groene functies wordt in deze paragraaf van de plantoelichting vermeld dat de aankoop van de gronden, daaronder begrepen de eventueel noodzakelijke onteigening van bestaande agrarische bedrijven, door het rijk wordt betaald. De inrichtingskosten worden gedragen door het rijk, de provincie Noord-Holland, de gemeente Haarlemmermeer en het waterschap Groot-Haarlemmermeer. De kosten van het beheer worden eveneens door deze partijen - met uitzondering van het rijk - gedragen.
Wat betreft de in deelgebied Boseilanden voorziene woonfunctie alsmede de infrastructuur wordt in paragraaf 8.2 van de plantoelichting vermeld dat de kosten en opbrengsten nagenoeg gelijk aan elkaar zijn. De kosten zijn daarbij naar soort en hoogte uitgesplitst.
2.6.2. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 3] en [appellante sub 6] hebben aangevoerd geen aanknopingspunt om te twijfelen aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de raad een aantal nadere stukken heeft overlegd, waaronder de zogenoemde zesde uitvoeringsmodule 2007-2010 en een brief van de Dienst Landelijk Gebied van 20 december 2006. Uit deze stukken volgt genoegzaam dat het rijk, de provincie Noord-Holland, de gemeente Haarlemmermeer en het waterschap Groot-Haarlemmermeer financiële middelen hebben gereserveerd voor de verwezenlijking van het plan. [appellant sub 3] en [appellante sub 6] hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze middelen ontoereikend zouden zijn. Verder wordt in aanmerking genomen dat het merendeel van deelgebied Boseilanden reeds is gerealiseerd en dat de raad ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat het plan financieel uitvoerbaar blijft indien geen woningbouw in deelgebied Boseilanden kan worden gerealiseerd.
Het beroep van [appellant sub 1A] en de Dorpsraad
2.7. [appellant sub 1A] en de Dorpsraad maken bezwaar tegen de in het plan voorziene woningbouw in deelgebied Boseilanden. Zij stellen zich op het standpunt dat deze woningbouw zich niet verdraagt met de ter plaatse nagestreefde ecologische verbindingszone. De omvang en bouwmassa van de voorziene woningbouw is verder zodanig dat geen groenafscherming kan worden gerealiseerd, aldus [appellant sub 1A] en de Dorpsraad.
2.7.1. De plankaart kent aan de gronden binnen deelgebied Boseilanden, voor zover hier van belang, de bestemming "Woondoeleinden" in combinatie met de aanduidingen "wd1", "wd2", "wg" of "wdr2" toe.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op plankaart voor "Woondoeleinden" aangewezen gronden, met in achtneming van de beschrijving in hoofdlijnen in artikel 4 van deze voorschriften en de aanwijzingen op de plankaart, bestemd voor vrijstaande woningen op gronden met de aanduiding "wd1" en voor maximaal twee aan elkaar gebouwde woningen op gronden met de aanduiding "wd2"; de gronden met de bestemming "Woondoeleinden" en nadere aanduiding "wg" zijn aangewezen voor de bouw van twee woongebouwen (Noorder- en Zuiderlandhuis) met gezamenlijk niet meer dan 16 wooneenheden. De gronden met de aanduiding "wdr2" zijn aangewezen voor de bouw van een vrijstaande of maximaal 2 vrijstaande of 2 aan elkaar gebouwde woningen.
Uit artikel 4 volgt dat het bij de woonkavels zoals geregeld in artikel 5 gaat om het bouwen van 44 woningen en 2 woongebouwen in deelgebied Boseilanden.
2.7.2. In de paragrafen 4.8 en 4.9 van het Streekplan Noord-Holland Zuid van 17 december 2003 (hierna: het streekplan) is het beleid opgenomen voor verstedelijking en voor het landelijk gebied. Dit beleid houdt, voor zover hier aan de orde, het volgende in.
Onder verstedelijking wordt verstaan alle ruimtevragende stedelijke functies die een aaneengesloten en samenhangend geheel vormen groter dan 5 hectare.
Al het gebied buiten de rode contour behoort tot het landelijk gebied. Als algemeen beleid voor het landelijk gebied geldt dat buiten de op de streekplankaart aangegeven rode contour geen verstedelijking mag plaatsvinden.
2.7.3. Vaststaat dat de plandelen met bestemming "Woondoeleinden" in combinatie met de aanduidingen "wd1", "wd2", "wg" of "wdr2" liggen buiten de op de streekplankaart aangegeven rode contour en derhalve behoren tot het landelijk gebied als bedoeld in het streekplan.
Anders dan het college en de raad veronderstellen, moet de in het plan voorziene woningbouw in deelgebied Boseilanden, waarbij het gaat om 44 woningen alsmede 2 woongebouwen met gezamenlijk niet meer dan 16 wooneenheden, worden aangemerkt als verstedelijking als bedoeld in het streekplan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de oppervlakte van voormelde plandelen een aaneengesloten en samenhangend geheel vormen groter dan 5 hectare. Het plan voorziet derhalve in verstedelijking buiten de rode contour. Nu als algemeen beleid voor het landelijk gebied geldt dat buiten de op de streekplankaart aangegeven rode contour geen verstedelijking mag plaatsvinden, moet worden geconcludeerd dat het plan in zoverre niet in overeenstemming is met dit beleid. Dat provinciale staten bij de vaststelling van het streekplan niet hebben beoogd om woningbouw in deelgebied Boseilanden uit te sluiten, zoals het college en de raad hebben aangevoerd, kan uit de tekst van het streekplan niet worden afgeleid.
2.7.4. Ingevolge artikel 4a, achtste lid, van de WRO, voor zover hier van belang, wordt bij een streekplan bepaald in hoeverre het college volgens bij het plan aan te geven regelen het plan moet uitwerken en binnen bij het plan te bepalen grenzen van het plan mag afwijken.
De ligging van de rode contour op de streekplankaart en het algemene beleid voor het landelijke gebied betreft volgens het streekplan een essentiële beleidslijn. Aanpassing van de rode contour op de streekplankaart of wijziging van het beleid terzake kan volgens het streekplan uitsluitend door wijziging van het streekplan zelf, tenzij deze aanpassing onderdeel uitmaakt van, of voorvloeit uit, een nadere uitwerking van het streekplan.
Vast staat dat provinciale staten geen (partiële) streekplanherziening hebben vastgesteld ten behoeve van de woningbouw in deelgebied Boseilanden. Een uitwerking van het streekplan wat betreft de ligging van de rode contour op de streekplankaart of het beleid terzake is niet aan de orde. Het besluit van rechtswege is dan ook in strijd met een essentiële beleidslijn van het streekplan voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de plandelen die voorzien in verstedelijking buiten de rode contour.
2.7.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1A] en de Dorpsraad hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het besluit van rechtswege
in strijd is met artikel 4a, achtste lid, van de WRO voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden" in combinatie met de aanduidingen "wd1", "wd2", "wg" of "wdr2".
2.7.6. Het beroep is gegrond, zodat het besluit van rechtswege dient te worden vernietigd voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan voormelde plandelen. Nu er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, ziet de Afdeling aanleiding om in zoverre aan het plan goedkeuring te onthouden.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.8. [appellant sub 2] maakt bezwaar tegen de voor zijn gronden nabij de woning [locatie 1] getroffen planologische regeling. Hij voert aan dat de huidige gebruiksmogelijkheden van zijn gronden teniet worden gedaan en dat de toegekende aanduiding "ecologisch gebied" onduidelijk en onnodig bezwarend is. [appellant sub 2] pleit ervoor om twee extra woningen op zijn gronden toe te staan.
2.8.1. De plankaart kent aan de gronden van [appellant sub 2], voor zover hier van belang, de bestemming "Wonen" toe deels in combinatie met de aanduiding "ecologisch gebied". Op de plankaart zijn geen bouwvlakken ingetekend ten behoeve van de door [appellant sub 2] gewenste extra woningen.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor vrijstaande woningen dan wel aaneengesloten woningen.
Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, zijn op en onder de in het eerste lid genoemde gronden groenvoorzieningen toegestaan.
Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende aan- en uitbouwen dat de gebouwen uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak mogen worden gebouwd.
Ingevolge het zevende lid, voor zover hier van belang, is het verboden de binnen het plan gelegen gronden met de aanduiding "ecologisch gebied" te verharden, anders dan ten behoeve van voetpaden ten behoeve van beheer en onderhoud van een perceel met een open verharding met een maximale breedte van 1,5 meter.
2.8.2. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid het door [appellant sub 2] bestreden plandeel heeft kunnen vaststellen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de bestaande situatie als zodanig is bestemd. De gronden van [appellant sub 2], waarop gras en bosschages aanwezig zijn, worden blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting al geruime tijd niet meer gebruikt voor agrarische doeleinden, maar fungeren als groenvoorziening. Voor zover [appellant sub 2] in dit verband heeft aangevoerd dat op zijn gronden met de aanduiding "ecologisch gebied" een ecologische verbindingszone zal moeten worden gerealiseerd, wordt overwogen dat voormelde aanduiding, gelet op artikel 6, zevende lid, van de planvoorschriften, slechts een verbod met zich brengt om de gronden, anders dan ten behoeve van voetpaden ten behoeve van beheer en onderhoud, te verharden.
Verder wordt in aanmerking genomen dat blijkens de in paragraaf 4.4 van de plantoelichting neergelegde ruimtelijke visie voor Zwaanshoek Noord de zogenoemde Ringvaartzone ten westen van de Hanepoel, waar de gronden van [appellant sub 2] zijn gelegen, wordt gekenmerkt door kleinschaligheid en een weinig strakke verkaveling. De aanwezige bebouwing wordt afgewisseld met open ruimten. Om de ecologische verbinding met de overzijde van de Ringvaart te versterken is, volgens voormelde ruimtelijke visie, handhaving of zelfs uitbreiding van de bestaande open ruimten gewenst. In overeenstemming met het voorgaande heeft de raad in redelijkheid geen nieuwe woningen toegestaan op de gronden van [appellant sub 2].
2.8.3. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening behoefde te worden geacht dan wel anderszins in strijd is met het recht.
2.8.4. Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3] voor het overige
2.9. [appellant sub 3] betwijfelt of het plan voldoet aan het Besluit luchtkwaliteit 2005.
Ten behoeve van de vaststelling van het plan is onderzoek verricht naar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 11 januari 2006 met kenmerk 2006-004. [appellant sub 3] heeft de inhoud van het rapport van 11 januari 2006 als zodanig niet bestreden. Nu uit voormeld rapport volgt dat als gevolg van realisering van het plan geen verslechtering van de luchtkwaliteit zal optreden, stelt de Afdeling vast dat wordt voldaan aan artikel 7, derde lid, onder a, van het Besluit luchtkwaliteit 2005.
2.10. [appellant sub 3] voert aan dat een onduidelijke bestemming is toegekend aan de gronden van haar veeteelt- en akkerbouwbedrijf aan de [locatie 2] en dat, voor zover het plan voorziet in een fietspad over haar gronden, de bedrijfsvoering onnodig wordt belemmerd. Verder voert [appellant sub 3] aan dat zij over de mogelijkheid wil beschikken om woningen te realiseren ter plaatse van de bedrijfsbebouwing, indien de bedrijfsvoering dient te worden beëindigd.
2.10.1. De plankaart kent aan de gronden van [appellant sub 3] aan de [locatie 2] de bestemmingen "Wonen", Recreatieve doeleinden", "Water", "Verkeersdoeleinden" en "Fietspad" toe. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd geen aanknopingspunt voor het oordeel dat deze bestemmingen onduidelijk zijn.
Het veeteelt- en akkerbouwbedrijf van [appellant sub 3] aan de [locatie 2] kan, gelet op de toegekende bestemmingen, niet worden gehandhaafd. Aan de gronden ter plaatse van de bedrijfsbebouwing van de maatschap is weliswaar de bestemming "Wonen" toegekend, maar nu op de plankaart geen bouwvlakken zijn ingetekend, verzet artikel 6, vierde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zich tegen het realiseren van nieuwe woningen op deze locatie.
2.10.2. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de door [appellant sub 3] bestreden plandelen heeft kunnen vaststellen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat blijkens de in paragraaf 4.2 van de plantoelichting neergelegde ruimtelijke visie voor de zogenoemde Spieringwegzone de circa 100 meter brede strook grond ten oosten van de Spieringweg, waar ook de bedrijfsbebouwing van de maatschap is gelegen, wordt gekenmerkt door grote ruimten tussen woningen en zicht op het achterliggende land. Met het oog op het behoud van het landelijke karakter worden volgens voormelde ruimtelijke visie nieuwe woningen aan de Spieringweg niet toegestaan. Wel kan volgens de ruimtelijke visie in voorkomend geval toepassing worden gegeven aan artikel 19 van de WRO om een nieuwe woning toe te staan, indien (voormalige) agrarische bebouwing wordt gesloopt. In overeenstemming met het voorgaande heeft de raad in redelijkheid geen nieuwe woningen bij recht toegestaan op de gronden ter plaatse van de bedrijfsbebouwing van [appellant sub 2]. Verder wordt in aanmerking genomen dat de raad in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het algemene belang dat is gediend met de herinrichting van het plangebied ten behoeve van het Strategische Groenproject Haarlemmermeer dan aan het bedrijfsbelang van [appellant sub 3].
2.11. [appellant sub 3] kan zich er niet mee verenigen dat voor een deel van haar gronden de verwerkelijking van het plan in de naaste toekomst nodig wordt geacht. Zij betwijfelt verder of kennisgeving is gedaan als bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de WRO.
2.11.1. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de WRO kunnen bij een bestemmingsplan, voor zover het gronden betreft waarvan het gebruik afwijkt van het plan, een of meer onderdelen worden aangewezen, ten aanzien waarvan de verwerkelijking van het plan in de naaste toekomst nodig wordt geacht.
Worden in het ontwerp van een bestemmingsplan ingevolge artikel 13, eerste lid, gronden aangewezen ten aanzien waarvan de verwerkelijking van het plan in de naaste toekomst nodig wordt geacht, dan geschiedt daarvan ingevolge artikel 23, tweede lid, afzonderlijke kennisgeving aan degenen die in de kadastrale registratie staan vermeld als eigenaar van die gronden of rechthebbende op een beperkt recht waaraan die gronden onderworpen zijn.
2.11.2. Een deel van de gronden van [appellant sub 3] aan de [locatie 2] is blijkens de stukken op korte termijn nodig ten behoeve van de verwezenlijking van het plan. De Afdeling ziet in het betoog van [appellant sub 3] over de lengte van de planprocedure geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de raad, bij afweging van de betrokken belangen, deze gronden niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de WRO. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is verder aan degenen die in de kadastrale registratie staan vermeld als eigenaar of rechthebbende op een beperkt recht waaraan de gronden onderworpen zijn een kennisgeving als bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de WRO gestuurd. Het beroep van [appellant sub 3] mist in zoverre feitelijke grondslag.
2.12. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening behoefde te worden geacht dan wel anderszins in strijd is met het recht.
2.13. Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 4]
2.14. [appellant sub 4] voert aan dat zijn gronden aan de Spieringweg die worden gebruikt voor de bloementeelt ten onrechte niet als zodanig zijn bestemd. Voor zover het gebruik van de gronden voor de bloementeelt ter plaatse dient te worden beëindigd, zijn de gevolgen daarvan voor zijn akkerbouwbedrijf onvoldoende onderkend en is onvoldoende gezocht naar een alternatieve locatie, aldus [appellant sub 4].
2.14.1. De plankaart kent aan de gronden van [appellant sub 4] aan de Spieringweg de bestemmingen "Recreatieve doeleinden" en "Water" toe. Blijkens de stukken is op deze gronden een openbaar toegankelijk recreatiegebied met waterpartijen voorzien. Beoogd wordt derhalve om het gebruik van de gronden van [appellant sub 4] voor de bloementeelt te beëindigen.
2.14.2. [appellant sub 4] exploiteert blijkens het deskundigenbericht aan de [locatie 3] te [plaats] een akkerbouwbedrijf. De gronden aan de Spieringweg worden gebruikt ten behoeve van de teelt van bloemen, hetgeen het zogenoemde vierde gewas is van het akkerbouwbedrijf.
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is in de directe omgeving van de gronden van [appellant sub 4] aan de Spieringweg geen nieuwe grond gevonden ten behoeve van de verplaatsing van de bloementeeltactiviteiten. Mogelijk kan wel nieuwe grond worden gevonden in de nabijheid van het perceel aan de [locatie 3]. Dat nog geen volledige duidelijkheid bestaat omtrent hervestiging van de bloementeeltactiviteiten van [appellant sub 4] leidt niet tot het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het algemene belang dat is gediend met de herinrichting van het plangebied ten behoeve van het Strategische Groenproject Haarlemmermeer dan aan het bedrijfsbelang van [appellant sub 4]. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de raad heeft aangegeven te zullen overgaan tot onteigening, indien minnelijke verwerving van de gronden niet mogelijk blijkt te zijn.
2.14.3. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening behoefde te worden geacht dan wel anderszins in strijd is met het recht.
2.14.4. Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 5]
2.15. [appellant sub 5] stelt zich primair op het standpunt dat de mogelijkheid moet bestaan om de gronden aan [locatie 4] incidenteel te kunnen gebruiken voor het uitzetten van generaties aardappelveredelingsstammen. Subsidiair stelt [appellant sub 5] zich op het standpunt dat woningbouw op voormelde gronden moet kunnen worden gerealiseerd.
2.15.1. De plankaart kent aan de gronden van [appellant sub 5] aan de [locatie 4] de bestemming "Wonen" toe. Deze bestemming staat agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse niet toe. Nu op de plankaart, voor zover hier van belang, geen bouwvlakken zijn ingetekend, verzet artikel 6, vierde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zich tegen het realiseren van nieuwe woningen op de betrokken gronden.
2.15.2. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid het door [appellant sub 5] bestreden plandeel heeft kunnen vaststellen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de bestaande situatie als zodanig is bestemd. Blijkens het deskundigenbericht is het aardappelveredelingsbedrijf van [appellant sub 5] in 1995 verplaatst van de [locatie 4] naar de [locatie 5] te [plaats]. Thans worden de gronden volgens het deskundigenbericht niet meer aangewend voor bedrijfsactiviteiten. Hetgeen [appellant sub 5] heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het deskundigenbericht op dit punt. Verder wordt in aanmerking genomen dat de raad in redelijkheid in overeenstemming met de hiervoor onder 2.10.2 weergegeven ruimtelijke visie voor de Spieringwegzone geen nieuwe woningen bij recht heeft toegestaan op de gronden van [appellant sub 5].
2.15.3. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 5] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd met een goede ruimtelijke ordening behoefde te worden geacht dan wel anderszins in strijd is met het recht.
2.15.4. Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellante sub 6] voor het overige
2.16. [appellante sub 6] voert aan dat aan zijn gronden in deelgebied Zwaanshoek Noord geen recreatieve, maar een woonbestemming had moeten worden toegekend. Daarbij wijst [appellante sub 6] erop dat niet is onderkend dat de desbetreffende gronden liggen binnen de rode contour op de streekplankaart en dat volgens de gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek woningbouw ter plaatse aangewezen is. Verder voert [appellante sub 6] aan dat in artikel 9 van de planvoorschriften de functie recreatie op gespannen voet staat met de functie natuur.
2.16.1. De plankaart kent aan de gronden van [appellante sub 6] in deelgebied Zwaanshoek Noord voor het merendeel de bestemming "Recreatieve doeleinden" toe.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor "Recreatieve doeleinden"aangewezen gronden bestemd voor de ontwikkeling, het herstel en het behoud van natuurwaarden en landschappelijke waarden, om waterhuiskundige redenen noodzakelijke watergangen en daarmee gelijk te stellen water en met inachtneming van de beschrijving in hoofdlijnen als bedoeld in het derde lid voor recreatief medegebruik dan wel dagrecreatieve doeleinden in de open lucht.
Ingevolge het derde lid, voor zover hier van belang, is inrichting en gebruik ten behoeve van openlucht dagrecreatie in de sfeer van wandelen, fietsen en kanoën in combinatie met relatief beperkte speelplaatsen en speelvoorzieningen voor kinderen toegestaan. Verharding en inrichting van speelplaatsen, waaronder trapveldjes, zijn in dit gebied niet toegestaan op de gronden die op plankaart zijn aangeduid als "ecologisch gebied".
2.16.2. De gronden van [appellante sub 6] zijn blijkens de stukken deels binnen de op streekplankaart aangegeven rode contour gelegen. Het in het streekplan opgenomen beleid voor verstedelijking en het landelijk gebied, zoals dat hiervoor onder 2.7.2 is weergegeven, noopt er evenwel niet toe dat binnen de rode contour noodzakelijkerwijs woningbouw moet worden toegestaan. De door [appellante sub 6] genoemde gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek noopt hiertoe evenmin. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat voormelde gebiedsuitwerking slechts een advies betreft over de mogelijke ruimtelijke inrichting van Haarlemmermeer en de Bollenstreek.
De aan de gronden van [appellante sub 6] toegekende bestemming "Recreatieve doeleinden" is ingegeven door het Strategisch Groenproject Haarlemmermeer. Deze gronden kunnen, gelet op artikel 9 van de planvoorschriften, zowel voor de ontwikkeling, het herstel en het behoud van natuurwaarden als voor recreatief medegebruik dan wel dagrecreatieve doeleinden in de open lucht worden ingericht en gebruikt. [appellante sub 6] heeft niet aannemelijk gemaakt dat artikel 9 van de planvoorschriften niet de ruimte biedt om de verschillende functies op evenwichtige wijze vorm te kunnen geven. Voor zover [appellante sub 6] er op heeft gewezen dat aan de gronden soms de aanduiding "ecologisch gebied" is toegekend, wordt overwogen dat voormelde aanduiding, gelet op artikel 9, derde lid, van de planvoorschriften, slechts met zich brengt dat de verharding en inrichting van speelplaatsen, waaronder trapveldjes, niet zijn toegestaan.
Gezien het voorgaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid het door [appellante sub 6] bestreden plandeel heeft kunnen vaststellen.
2.17. De conclusie is dat hetgeen [appellante sub 6] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening behoefde te worden geacht dan wel anderszins in strijd is met het recht.
2.18. Het beroep is ongegrond.
2.19. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten van [appellant sub 1A] en de Dorpsraad te worden veroordeeld. Voor een proceskostenveroordeling ten behoeve van [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellante sub 6] bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1A] en de vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid Dorpsraad Zwaanshoek gegrond;
II. vernietigt het besluit van rechtswege voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden" in combinatie met de aanduidingen "wd1", "wd2", "wg" of "wdr2";
III. onthoudt goedkeuring aan de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden" in combinatie met de aanduidingen "wd1", "wd2", "wg" of "wdr2";
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. verklaart de beroepen van [appellant sub 2], [appellante sub 3A], [appellant sub 3B] en [appellante sub 3C], [appellanten sub 4], [appellant sub 5A], [appellant sub 5B] en [appellante sub 5C] alsmede [appellante sub 6] ongegrond;
VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij [appellant sub 1A] en de vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid Dorpsraad Zwaanshoek in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Holland aan voormelde appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII. gelast dat de provincie Noord-Holland aan [appellant sub 1A] en de vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid Dorpsraad Zwaanshoek het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. W. van den Brink, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Jansen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2008