ECLI:NL:RVS:2008:BD7332

Raad van State

Datum uitspraak
16 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200706060/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit vrijstelling voor functionele verbetering theater Naat Piek te Uden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 2 augustus 2007 het beroep ongegrond verklaarde tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Uden. Dit college had op 4 mei 2005 vrijstelling verleend aan de Stichting Accommodatie 'Naat Piek' voor de functionele verbetering van theater 'Naat Piek' op het perceel Pnemstraat 1 te Uden. Appellanten maakten bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar op 5 oktober 2005 niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 16 juli 2008 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de vrijstelling niet zelfstandig appellabel was. De rechtbank had niet onderkend dat de vrijstelling voor bepaalde werken en werkzaamheden, die niet bouwvergunningsplichtig zijn, wel degelijk zelfstandig appellabel is. Dit leidde tot de conclusie dat het hoger beroep gegrond was en dat de uitspraak van de rechtbank vernietigd moest worden.

De Raad van State heeft de rechtbank opgedragen om het besluit van het college van 5 oktober 2005 te vernietigen en een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellanten, die in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep zijn gemaakt. De uitspraak is openbaar gedaan en de proceskosten zijn vastgesteld op een totaalbedrag van € 788,12, inclusief griffierecht van € 359,00.

Uitspraak

200706060/1.
Datum uitspraak: 16 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 2 augustus 2007 in zaak nr. 05/3982 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Uden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 mei 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Uden (hierna: het college) vrijstelling verleend aan de Stichting Accommodatie "Naat Piek" (hierna: de Stichting Naat Piek) voor het project ten behoeve van de functionele verbetering van theater "Naat Piek" op het perceel Pnemstraat 1 te Uden.
Bij besluit van 5 oktober 2005 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 2 augustus 2007, verzonden op 6 augustus 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 augustus 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 september 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2008, waar [appellanten], bijgestaan door mr. C.J. Driessen, advocaat te Beers, en het college, vertegenwoordigd door H.J.M. Marcus, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de Stichting Naat Piek, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als belanghebbende gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het project ziet op de verbouwing van het theater Naat Piek, het herstel en de vernieuwing van het openluchttheater alsmede onder meer de aanleg van parkeerplaatsen, paden, terrassen en groenvoorzieningen (hierna: het project).
2.2. Ingevolge het ten tijde van het besluit ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het bestemmingsplan) geldt voor de gronden waarop het project is voorzien de bestemming "Bossen (LBO)".
Ingevolge artikel 14, lid D 1, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning), de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanleggen of verharden van wegen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
b. het vellen of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadiging van het houtgewas ten gevolge kunnen hebben;
c. het verwijderen of verstoren van de natuurlijke vegetatie, waaronder begrepen het winnen van bosstrooisel;
d. het verrichten van exploitatieboringen en andere onderzoekingen naar bodemschatten;
e. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen en egaliseren;
f. het aanleggen van onverharde wandel-, fiets-, en ruiterpaden;
h. het aanleggen van een trimbaan;
2.3. Het college heeft aan de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van [appellanten] ten grondslag gelegd dat het besluit waarbij vrijstelling is verleend voor het project niet zelfstandig appellabel is, omdat de vrijstelling noodzakelijk is voor het verlenen van een bouw- en aanlegvergunning voor het project. Tegen het besluit waarbij vrijstelling is verleend kan, volgens het college, slechts worden opgekomen in het kader van een besluit op een voor dat project ingediende aanvraag om een bouw- of aanlegvergunning.
2.4. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college hun bezwaar, voor zover dat is gericht tegen de verleende vrijstelling ten aanzien van werken en werkzaamheden die ingevolge artikel 14, lid D 1, van de planvoorschriften aanlegvergunningplichtig zijn en de bouwwerkzaamheden die niet bouwvergunningsplichtig zijn, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hiertoe voeren zij aan dat de bij besluit van 4 mei 2005 verleende vrijstelling voor zover deze betrekking heeft op voormelde werken en werkzaamheden zelfstandig appellabel is.
2.4.1. Ingevolge artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet (hierna: de Ww) wordt de verlening van vrijstelling voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geacht deel uit te maken van de beschikking waarop zij betrekking heeft.
2.4.2. Artikel 49, vijfde lid, van de Ww is alleen van toepassing in die gevallen waarin vrijstelling is verleend voor activiteiten waarvoor een bouwvergunning is vereist. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het college zich met juistheid op het standpunt heeft gesteld dat de vrijstelling voor zover deze betrekking heeft op de werken en werkzaamheden die ingevolge artikel 14, lid D 1, van de planvoorschriften aanlegvergunningplichtig zijn, niet zelfstandig appellabel is. Voor deze activiteiten is immers geen bouwvergunning vereist, terwijl overigens juist ten gevolge van de vrijstelling niet langer een aanlegvergunning is vereist. Artikel 49, vijfde lid, van de Ww mist derhalve toepassing.
2.4.3. De rechtbank heeft gelet op het vorenstaande tevens ten onrechte overwogen dat het college zich met juistheid op het standpunt heeft gesteld dat de vrijstelling voor zover deze betrekking heeft op de bouwwerkzaamheden die niet-bouwvergunningplichtig zijn en in functioneel en bouwkundig opzicht los staan van de bouwvergunningplichtige werkzaamheden, niet zelfstandig appellabel is. De verleende vrijstelling kan in zoverre niet deel uitmaken van een beschikking waarop zij betrekking heeft in de zin van artikel 49, vijfde lid, van de Ww.
2.4.4. Het betoog slaagt. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het college het bezwaar van [appellanten] ten aanzien van voormelde werken, werkzaamheden en niet-bouwvergunningplichtige werkzaamheden terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Gelet hierop zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep van [appellanten] alsnog gegrond verklaren en het besluit op bezwaar van 5 oktober 2005 wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb vernietigen. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
2.6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 2 augustus 2007 in zaak nr. 05/3982;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van 5 oktober 2005;
V. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 788,12 (zegge: zevenhonderdachtentachtig euro en twaalf cent) waarvan een bedrag groot € 394,06 (zegge: driehonderdvierennegentig euro en zes cent) voor de behandeling van het beroep deels toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor een bedrag groot € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro) en een bedrag groot € 394,06 (zegge: driehonderdvierennegentig euro en zes cent) voor de behandeling van het hoger beroep deels toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor een bedrag groot € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro); het dient door gemeente Uden aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de gemeente Uden aan [appellanten] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 359,00 (zegge: driehonderdnegenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2008
270-543.