200803473/2.
Datum uitspraak: 10 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [verzoeker sub 1],
2. [verzoeker sub 2],
3. De Broekse Hoeve,
4. [verzoeker sub 4], alle te [plaats],
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
Bij besluit van 29 februari 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze bij besluit van 4 december 2007 vastgestelde wijzigingsplan "Plan voor het wijzigen van het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Gieten, voor het vestigen van een kampeerterrein ([belanghebbende]) aan de [locatie 1] te [plaats]" (hierna: het wijzigingsplan).
Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 mei 2008, [verzoeker sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 mei 2008, De Broekse Hoeve bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 mei 2008, en [verzoeker sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 mei 2008, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 mei 2008, heeft [verzoeker sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 mei 2008, heeft [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 mei 2008, heeft De Broekse Hoeve de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 mei 2008, heeft [verzoeker sub 4] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 30 juni 2008, waar [verzoeker sub 1], in persoon en bijgestaan door mr. P.C.H. van Schooten, advocaat te Assen, [verzoeker sub 2], vertegenwoordigd door mr. P.C.H. van Schooten, voornoemd, [verzoeker sub 4], vertegenwoordigd door mr. P.C.H. van Schooten, voornoemd, en De Broekse Hoeve, vertegenwoordigd door mr. P.C.H. van Schooten,voornoemd, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord het college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze, vertegenwoordigd door T. Bruining, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [belanghebbende], in persoon en bijgestaan door mr. G.J.R. Lutje Schipholt.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting door [belanghebbende] nog stukken in het geding gebracht.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit als het aan de orde zijnde.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2.1. Ter zitting is komen vast te staan dat de woning van [verzoeker sub 1] aan het [locatie 2] op ongeveer 475 meter afstand is gelegen van de meest zuidelijke grens van het plangebied. Tussen de woning van [verzoeker sub 1] en het plangebied staat een aantal woningen dat in ieder geval een deel van het rechtstreekse zicht op het plangebied ontneemt. De voorzitter acht niet aannemelijk dat, gelet op de ligging van de voorziene camping ten opzichte van de dorpskern, het verkeer van de toekomstige camping gebruik zal maken van het Schipperspad en derhalve ter plaatse van de woning van [verzoeker sub 1] verkeersoverlast zal veroorzaken. Gelet op het voorgaande verwacht de voorzitter dat [verzoeker sub 1] in de bodemprocedure niet als belanghebbende zal worden aangemerkt zodat het beroep om deze reden niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Het verzoek van [verzoeker sub 1] dient te worden afgewezen.
2.3. Het wijzigingsplan voorziet in een regeling voor de vestiging van een camping op een perceel aan de Boerendijk te Gieterveen, gemeente
2.4. [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 4] en De Broekse Hoeve stellen dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het wijzigingsplan en verzoeken schorsing van het bestreden besluit. Zij voeren hiertoe onder meer aan dat ten onrechte geen afstand van 50 meter tot de naburige paardenhouderij is aangehouden en dat niet wordt voldaan aan de wijzigingsvoorwaarde dat de oppervlakte van het kampeerterrein ten hoogste 1 hectare zal bedragen. Volgens hen bedraagt de grootte van het voorziene kampeerterrein 1,17 hectare. [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 4] en De Broekse Hoeve beogen te voorkomen dat onomkeerbare gevolgen zullen optreden als gevolg van de inwerkingtreding van het plan.
2.5. Ter zitting is gebleken dat binnen afzienbare tijd zal worden aangevangen met de verwezenlijking van de camping en dat in het kader daarvan bouwvergunningaanvragen zullen worden ingediend voor de bouw van onder meer de sanitaire voorzieningen. Gelet hierop acht de voorzitter een spoedeisend belang aanwezig, zodat in het navolgende zal worden onderzocht of er aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.6. Ingevolge artikel 7, lid G, onder 10, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied" kan het college van burgemeester en wethouders dat plan wijzigen in die zin dat de bestemming "Landbouwgebied met landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden" wordt gewijzigd in de bestemming "Kampeerterrein", met dien verstande dat:
a. de oppervlakte van een kampeerterrein ten hoogste 1 hectare zal bedragen;
2.6.1. Ter zitting is door [belanghebbende], eigenaar van de betrokken gronden, gesteld dat het terrein waaraan de bestemming "Kampeerterrein" is toegekend ongeveer 1,17 hectare groot is. Voorts heeft [belanghebbende] ter zitting aangegeven dat door het aanleggen van bossingels de feitelijke oppervlakte van de voorziene camping niet groter zal zijn dan de in de wijzigingsvoorwaarden opgenomen hectare. Anders dan het college van burgemeester en wethouders ter zitting heeft gesteld, is naar het oordeel van de voorzitter afdoende gebleken dat de oppervlakte van de gronden met de bestemming "Kampeerterrein" groter is dan 1 hectare zodat, ondanks het bepaalde in artikel 1, eerste lid, van de voorschriften van het wijzigingsplan waarin is opgenomen dat de oppervlakte ten hoogste 1 hectare zal bedragen, moet worden betwijfeld of het wijzigingsplan voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden. Dat, gelet op de aanleg van bossingels, de feitelijke oppervlakte van de voorziene camping wellicht minder is dan of gelijk is aan 1 hectare, maakt dit niet anders, nu moet worden uitgegaan van de planologische mogelijkheden die het wijzigingsplan biedt en op grond van de plankaart niet is uitgesloten dat zich ter plaatse een camping met een groter oppervlakte dan 1 hectare kan vestigen.
2.7. Wat betreft de mogelijke gevolgen voor de nabijgelegen paardenhouderij overweegt de voorzitter het volgende. Het college van burgemeester en wethouders heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uitgegeven brochure "Bedrijven en milieuzonering" (verder: de VNG-brochure), een afstand van 50 meter dient te worden aangehouden tussen de paardenhouderij en de voorziene camping.
Vast staat dat de gronden met de bestemming "Kampeerterrein" en het perceel waarop de paardenhouderij is gevestigd aan elkaar grenzen. Ter zitting is door [belanghebbende] gesteld dat, gelet op de aanleg van de voornoemde bossingels en het vrijhouden van een strook grond voor het onderhoud aan de schouwsloten door het waterschap, de feitelijke afstand tussen de camping en de paardenhouderij meer zal bedragen dan 50 meter.
Nu het perceel waarop de camping is voorzien grenst aan het perceel waarop de paardenhouderij is gevestigd, gaat de voorzitter ervan uit dat niet wordt voldaan aan de door het gemeentebestuur aangegeven afstand van 50 meter. Derhalve hebben de stukken en het verhandelde ter zitting bij de voorzitter onduidelijkheid laten bestaan omtrent de aanvaardbaarheid van het leefklimaat ter plaatse van de voorziene camping en de aanvaardbaarheid van de gevolgen voor de paardenhouderij. De voorzitter acht nader onderzoek hiernaar noodzakelijk, waarvoor deze procedure zich niet leent. In verband hiermee acht de voorzitter, in aanmerking genomen de onomkeerbare gevolgen die hangende de behandeling van de zaak in de bodemprocedure kunnen ontstaan als gevolg van de inwerkingtreding van het wijzigingsplan, termen aanwezig het bestreden besluit bij voorlopige voorziening te schorsen. Gelet hierop behoeft hetgeen [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 4] en De Broekse Hoeve overigens hebben aangevoerd geen bespreking.
2.8. Ten aanzien van het verzoek van [verzoeker sub 1] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten van [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 4] en De Broekse Hoeve te worden veroordeeld. Nu rechtsbijstand is verleend door één en dezelfde persoon en de verzoeken van [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 4] en De Broekse Hoeve grotendeels overeenkomen, ziet de voorzitter aanleiding wat de kosten van deze door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand betreft uit te gaan van één verzoek. Het bedrag dat voor deze kosten moet worden vergoed, wordt verdeeld over genoemde verzoekers.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Drenthe van 29 februari 2008, kenmerk RO/2008002822;
II. wijst het verzoek van [verzoeker sub 1] af;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Drenthe tot vergoeding van de door hierna vermelde verzoekers in verband met de behandeling van hun verzoeken opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro); dit bedrag dient door de provincie Drenthe, onder vermelding van het zaaknummer, als volgt te worden betaald aan:
1. [verzoeker sub 2] € 214,67 (zegge: tweehonderdveertien euro en zevenenzestig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
2. [verzoeker sub 4] € 214,67 (zegge: tweehonderdveertien euro en zevenenzestig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
3. De Broekse Hoeve € 214,67 (zegge: tweehonderdveertien euro en zevenenzestig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat de provincie Drenthe aan [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 4] en De Broekse Hoeve het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) voor [verzoeker sub 2], € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) voor [verzoeker sub 4] en € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) voor De Broekse Hoeve vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bosnjakovic, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Bosnjakovic
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2008