200708691/1.
Datum uitspraak: 16 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/1964 van de rechtbank Maastricht van 20 november 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Eijsden.
Bij besluit van 20 december 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eijsden (hierna: het college) besloten om aan [vergunninghoudster] een vergunning te verlenen ingevolge de Monumentenwet 1988 voor het verbouwen van het voorste gedeelte van het pand [locatie] te [plaats] tot woning.
Bij besluit van 1 augustus 2006 heeft het college het door [appellanten] (hierna in enkelvoud: [appellant]) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 november 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen bij faxbericht op 12 december 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 24 januari 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft vergunninghoudster bij brief van 20 februari 2008 een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en vergunninghoudster hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juni 2008, waar [een der appellanten], bijgestaan door mr. T.A.M. Oosterhout, advocaat te Maastricht, het college, vertegenwoordigd door mr. E.E.J.P. Frehen en J.H.G. Mingels, beiden werkzaam bij de gemeente, en vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. S.A.R. Lely, advocaat te Maastricht, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
2.1. Ingevolge artikel 11, tweede lid, aanhef en onder a, van de Monumentenwet 1988 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen.
2.2. Het pand [locatie] te [plaats] (hierna: het pand) is onderdeel van een beschermd rijksmonument. Vergunninghoudster heeft een vergunning gevraagd voor de sloop van een aanbouw aan het pand en de verbouw van het voorste gedeelte van het pand tot woning, waarbij raam- en deuropeningen worden aangebracht.
De Rijksdienst voor de monumentenzorg (hierna: de Rijksdienst) heeft op 29 juli 2005 positief over het verbouwplan geadviseerd. De welstands- en monumentencommissie van district Mergelland (hierna: de monumentencommissie) heeft op 12 juli 2005 negatief geadviseerd over onderdelen van het verbouwplan, en, na aanpassing van die onderdelen van het plan, op 9 augustus 2005 positief geadviseerd.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de aanvraag voor de vergunning onvolledig was, omdat daaruit niet blijkt dat door de sloop van de aanbouw bestaande rode klapdeuren in de achtergevel, grenzend aan de op het pand aansluitende korte kant van de aanbouw, zichtbaar worden. Daardoor zijn de adviezen van de Rijksdienst en van de monumentencommissie op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen, en had de bij het besluit van 1 augustus 2006 gehandhaafde monumentenvergunning daarop niet mogen worden gebaseerd.
2.3.1. Dit betoog treft geen doel. De rechtbank heeft terecht overwogen dat voldoende duidelijk is waarvoor de vergunning is aangevraagd en dat de Rijksdienst en de monumentencommissie over alle relevante informatie hebben beschikt. De gewraakte deuren vallen buiten de reikwijdte van de in geding zijnde monumentenvergunning omdat de aanvraag voor de vergunning niet ziet op een wijziging in de bestaande toestand van deze deuren. Dat zij door de sloop van de aanbouw zichtbaar worden en dat dit afbreuk doet aan het karakter van het monument, zoals [appellant] stelt, is daarom in dit geval bij de beoordeling van de monumentenvergunning niet relevant. Indien, zoals [appellant] eveneens heeft gesteld, de deuren onrechtmatig zijn aangebracht omdat daarvoor een monumentenvergunning vereist was en deze niet is verleend, raakt dit niet de onderhavige vergunning maar betreft dit een kwestie van handhaving die thans niet aan de orde is.
2.4. Gelet op het vorenoverwogene en met inachtneming van hetgeen [appellant] in hoger beroep overigens heeft aangevoerd, is er geen grond voor het oordeel dat de adviezen van de Rijksdienst en de monumentencommissie ondeugdelijk zijn of dat het in bezwaar gehandhaafde besluit om de vergunning te verlenen, anderszins onzorgvuldig tot stand is gekomen of niet op een deugdelijke motivering berust.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2008