ECLI:NL:RVS:2008:BD7322

Raad van State

Datum uitspraak
16 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200708666/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanwijzing van gronden onder de Wet voorkeursrecht gemeenten door de Raad van State

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin de rechtbank de beroepen van appellanten ongegrond heeft verklaard. De zaak betreft de aanwijzing van percelen door de raad van de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle als gronden waarop de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) van toepassing is. Appellanten, waaronder [appellante A] en [appellant B], hebben bezwaar gemaakt tegen deze aanwijzing, omdat zij van mening zijn dat de gronden een agrarische bestemming hebben en dat de aanwijzing niet voldoet aan de voorwaarden van de Wvg.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 4 juni 2008. De raad heeft de aanwijzing van de percelen gebaseerd op het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas, dat toekomstige ontwikkelingen in de Zuidplaspolder beschrijft. Appellanten betogen dat het streekplan onvoldoende grondslag biedt voor de aanwijzing, omdat de gronden gedeeltelijk agrarisch zijn. De Raad van State oordeelt echter dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de gronden een niet-agrarische bestemming hebben en dat het gebruik van de gronden afwijkt van het plan.

Daarnaast stellen appellanten dat er geen belangenafweging is gemaakt door de rechtbank. De Raad van State bevestigt dat de wetgever bij de totstandkoming van de Wvg al een belangenafweging heeft gemaakt tussen het algemene belang en de individuele belangen van grondeigenaren. De Raad van State concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

200708666/1.
Datum uitspraak: 16 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante A], [appellant B], [appellante C] en [appellant D], alle gevestigd, respectievelijk wonend te [plaats],
tegen de uitspraak in zaken nrs. 06/9627 en 06/9629 van de rechtbank 's-Gravenhage van 26 november 2007 in de gedingen tussen:
1. [appellante A] en [appellant B] en
2. [appellante C] en [appellant D]
en
de raad van de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 oktober 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zevenhuizen-Moerkapelle (hierna: het college) aan de raad van de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle (hierna: de raad) voorgesteld om percelen, waaronder percelen van [appellante A] en [appellant B], [appellante C] en [appellant D] (hierna: [appellante A] en anderen), aan te wijzen als gronden waarop de artikelen 10-24, 26 en 27 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: de Wvg) van toepassing zijn.
Bij besluit van 31 januari 2005 (lees: 2006) heeft de raad percelen, waaronder percelen van [appellante A] en anderen, aangewezen als gronden waarop de artikelen 10-24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn.
Bij ongedateerd besluit, verzonden op 28 november 2006, heeft de raad, voor zover thans van belang, de door [appellante A] en anderen tegen het besluit van 6 oktober 2005 gemaakte bezwaren, die worden geacht te zijn gericht tegen het besluit van 31 januari 2006, alsmede het door [appellante A] en [appellant B] tegen het besluit van 31 januari 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 november 2007, verzonden op 28 november 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) voor zover thans van belang, de door [appellante A] en anderen daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellante A] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 december 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 3 januari 2008.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2008, waar de raad, vertegenwoordigd door ing. J. de Vries, drs. H. Helleman, D. van der Schaaf en C. van Rooij, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wvg, kunnen bij besluit van de gemeenteraad gronden, begrepen in een structuurplan, waarbij aanwijzingen zijn gegeven voor de bestemming, of in een bestemmingsplan, worden aangewezen als gronden, waarop de artikelen 10-24, 26 en 27 van toepassing zijn.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel komen voor een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid alleen in aanmerking de gronden, waaraan bij het structuurplan, onderscheidenlijk het bestemmingsplan een niet-agrarische bestemming is toegedacht, onderscheidenlijk gegeven en waarvan het gebruik afwijkt van dat plan.
2.2. De raad heeft de aanwijzing van de percelen gebaseerd op het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas (hierna: het structuurplan), welk plan een beschrijving geeft van de toekomstige ontwikkelingen in de Zuidplaspolder, een gebied tussen Rotterdam, Zoetermeer en Gouda.
2.3. [appellante A] en anderen bestrijden het oordeel van de rechtbank dat voldaan is aan de voorwaarden voor het opleggen van een voorkeursrecht. Zij voeren aan dat het streekplan daartoe onvoldoende grondslag biedt, omdat daarin de aangewezen gronden gedeeltelijk een agrarische bestemming houden.
2.3.1. Ter zitting heeft de Afdeling met de raad vastgesteld dat de gronden van [appellante A] en anderen in het streekplan de aanduiding "Nieuw: accent wonen" hebben. Uitgaande van deze aanduiding, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat aan de gronden een niet-agrarische bestemming is toegedacht en dat het gebruik van de gronden afwijkt van het plan. De toegedachte niet-agrarische bestemming is bovendien voldoende concreet. Het betoog van [appellante A] en anderen slaagt niet.
2.4. [appellante A] en anderen stellen voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat geen belangenafweging is gemaakt. Volgens [appellante A] en anderen worden zij ernstig in hun bedrijfsvoering geschaad.
2.4.1. Dienaangaande heeft de rechtbank met juistheid, in aansluiting op de uitspraak van de Afdeling van 10 maart 2004 in zaak nr.
200305022/1, overwogen, dat de wetgever zelf bij de totstandkoming van de Wvg het met het vestigen van een voorkeursrecht te dienen algemene belang heeft afgewogen tegen het (individuele) financiële belang van de betrokken grondeigenaren, zodat het enkele financiële belang niet meer afzonderlijk in de afweging behoeft te worden betrokken. De Afdeling ziet dan ook, evenmin als de rechtbank, grond voor het oordeel dat de raad bij de beslissing op bezwaar niet in redelijkheid het algemeen belang dat met de aanwijzing is gediend van groter gewicht heeft kunnen achten dan de individuele belangen van [appellante A] en andere.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. G.J. van Muijen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Pikart-van den Berg
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2008
350.