200702851/1.
Datum uitspraak: 16 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A], [appellant sub 1B], [appellant sub 1C] en [appellant sub 1D], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. de vereniging IVN afdeling Eelde-Paterswolde, gevestigd te Paterswolde, gemeente Tynaarlo,
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
Bij besluit van 6 maart 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Tynaarlo (hierna: de raad) bij besluit van 11 juli 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Sportcomplex De Marsch, Paterswolde".
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1A], [appellant sub 1B], [appellant sub 1C] en [appellant sub 1D] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 april 2007, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 mei 2007, en de vereniging IVN afdeling Eelde-Paterswolde (hierna: IVN) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 mei 2007, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. [appellant sub 2], IVN, het college en het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo (hierna: het college van burgemeester en wethouders) hebben hun reacties daarop naar voren gebracht.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Deze is aan de andere partijen toegezonden.
Er zijn nadere stukken ontvangen van [appellant sub 2] en IVN. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2008, waar [appellant sub 1A], [appellant sub 1C], IVN, vertegenwoordigd door [appellant sub 1C], en het college, vertegenwoordigd door mr. G. Folmer, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door E.G. Zijlstra, ambtenaar in dienst van de gemeente, en de stichting Stichting Hippisch Centrum Eelde, vertegenwoordigd door [voorzitter] en [bestuurslid].
2.1. Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) gelezen in samenhang met de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kan een ieder gedurende deze termijn zienswijzen naar voren brengen bij de raad.
Ingevolge de artikelen 26 en 27 van de WRO, voor zover van belang, wordt het door de raad vastgestelde bestemmingsplan voor een ieder ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn bedenkingen worden ingebracht bij het college.
[appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad en [appellant sub 1C] heeft geen bedenkingen tegen het vastgestelde plan ingebracht bij het college.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, van de WRO en artikel 6:13 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 27 van de WRO, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college door de belanghebbende die tijdig tegen het ontwerpplan een zienswijze bij de raad naar voren heeft gebracht en tegen het vastgestelde plan tijdig bedenkingen bij het college heeft ingebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht en niet tijdig bedenkingen heeft ingebracht.
Deze omstandigheid doet zich niet voor.
Het beroep voor zover ingesteld door [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C] is niet-ontvankelijk.
2.2. Ter zitting heeft [appellant sub 1D] aangevoerd dat de reactie van het college op het deskundigenbericht buiten beschouwing gelaten dient te worden omdat deze pas op 17 december 2007 bij de Raad van State is ingekomen terwijl de door de Secretaris van de Raad van State gestelde termijn afliep op 12 december 2007.
2.2.1. De reactie van het college op het deskundigenbericht is op 12 december 2007, derhalve binnen de gestelde termijn, per fax bij de Raad van State ingekomen.
2.3. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.4. Het bestemmingsplan heeft betrekking op een sportcomplex. Het plan is voor een deel conserverend van aard en voorziet daarnaast in een uitbreiding van het sportcomplex met een manege, een hockeyveld en tennisbanen.
2.5. [appellant sub 1D] voert aan dat het vrije uitzicht zal verdwijnen als gevolg van de mogelijkheid om een zeer grote stal op te richten op het plandeel met de bestemming "Recreatieve doeleinden" en de aanduidingen "manege" en "stallen".
2.5.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en sub c, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor sportieve recreatieve doeleinden aangewezen gronden bestemd voor een manege en daaraan ondergeschikt een kantine en maximaal één bedrijfswoning, voor zover op de plankaart aangeduid als "manege", met dien verstande dat de stallen uitsluitend zijn toegestaan voor zover op de plankaart aangeduid als "stallen".
Ingevolge het tweede lid, sub a, onder 2 en 3, voor zover van belang, bedraagt de goothoogte van de manege maximaal 5,5 meter en de bouwhoogte maximaal 10 meter.
In het deskundigenbericht is vermeld dat vanwege de aanwezigheid van het als zodanig bestemde opgaand groen in het zuiden van het plangebied sprake zal zijn van beperkte zichthinder, mede gelet op de hoogte van de te realiseren bebouwing.
De dichtstbijzijnde woning ligt op een afstand van ongeveer 110 meter van het plandeel met de bestemming "Recreatieve doeleinden" en de aanduidingen "manege" en "stallen". Gelet op deze afstand, de tussen de woningen en de te realiseren manege gelegen groenstrook en de maximale bouwhoogte van de manege bestaat vanuit de woningen en tuinen niet of nauwelijks zicht op de te bouwen manege. Gelet hierop en op het deskundigenbericht heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Recreatieve doeleinden" en de aanduidingen "manege" en "stallen" beperkte zichthinder tot gevolg zal hebben.
2.6. [appellant sub 1D] stelt verder dat zij vreest voor stank ten gevolge van de paarden en pony's van de manege.
2.6.1. De raad heeft voor de beoordeling of ter plaatse van de omliggende woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd aansluiting gezocht bij de brochure "Bedrijven en Milieuzonering 1999" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure). Hierin worden tussen bedrijven en nabijgelegen gevoelige objecten ter voorkoming en beperking van hinder aan te houden afstanden aanbevolen. In de VNG-brochure wordt voor een manege een afstand van 50 meter aanbevolen, uitgesplitst naar een afstand voor geur van 50 meter en voor stof en geluid van 30 meter.
Uit de plankaart blijkt dat de afstand van het plandeel met de bestemming "Recreatieve doeleinden" en de aanduiding "manege" tot de dichtstbijzijnde woning ongeveer 50 meter bedraagt. Derhalve is voldaan aan de in de VNG-brochure aanbevolen afstand. [appellant sub 1D] heeft niet gemotiveerd waarom in dit geval niet had mogen worden aangesloten bij de in de VNG-brochure aanbevolen afstanden. In hetgeen [appellant sub 1D] heeft aangevoerd wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de te realiseren manege ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Recreatieve doeleinden" en de aanduiding "manege" zal leiden tot aanzienlijke stankoverlast.
2.7. [appellant sub 1D] voert verder aan dat omwonenden geluidoverlast zullen ondervinden van de uitbreiding van het sportcomplex met een manege, een hockeyveld en tennisbanen. In dit verband wijst zij in het bijzonder op het verkeer dat gebruik maakt van de ontsluitingsweg van het plangebied en van het starten en optrekken van motorvoertuigen op de parkeerplaats naast de manege. Voorts zullen de lessen in de manegehal volgens haar tot geluidoverlast leiden. Daarnaast is voor iedere met het plan mogelijk gemaakte functie de organisatie van een aantal evenementen per jaar zeer gebruikelijk, aldus [appellant sub 1D]. Gelet op de vele toegestane functies en het feit dat de meeste evenementen in de zomer zullen plaatsvinden, zal dit volgens haar leiden tot geluidoverlast.
2.7.1. De ontsluitingsweg in het plangebied die loopt van de parkeerplaats naast de manege naar de Hooiweg ligt op een afstand van ongeveer 135 meter van de woningen aan de Kwikstaartweg. De afstand van de parkeerplaats tot de dichtsbijzijnde woning bedraagt ongeveer 90 meter. Tussen de parkeerplaats en de woningen bevinden zich de groenstrook en de te realiseren manegehal.
In hoofdstuk 5 van de plantoelichting zijn de uitkomsten van de berekeningen van de toename van het verkeer op de Hooiweg en de daarmee gepaard gaande toename van het geluidsniveau vermeld. In de avondperiode, van 19:00 uur tot 23:00 uur, zal het aantal ritten in geval van uitbreiding van het sportcomplex in 2016, 65 ritten per uur zijn terwijl in de situatie dat deze uitbreiding niet zal worden gerealiseerd het aantal ritten per uur 52 zal bedragen. In de nachtperiode is het aantal ritten per uur bij uitbreiding van het sportcomplex 16, ten opzichte van 15 ritten per uur indien deze uitbreiding niet zal worden gerealiseerd. Geconcludeerd wordt dat in 2016 in geval van uitbreiding van het sportcomplex in de avond- en nachtperiode een geluidsniveau van 51,1 dB(A) respectievelijk 50,6 dB(A) is berekend. Voor de situatie exclusief uitbreiding van het sportcomplex is voor de avond- en nachtperiode een geluidsniveau berekend van 50,3 dB(A) respectievelijk 50,4 dB(A).
Het college heeft zich gelet op de geringe verkeerstoename, de geringe toename van het geluidsniveau, de afstanden van de woningen tot de ontsluitingsweg en het parkeerterrein, en de groenstroken tussen de ontsluitingsweg en het parkeerterrein enerzijds en de woningen anderzijds in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de toename van het geluidsniveau als gevolg van de toename van het verkeer veroorzaakt door de uitbreiding van het sportcomplex beperkt zal zijn.
2.7.2. De manegehal ligt op een afstand van ongeveer 50 meter van de dichtstbijzijnde woning. Gelet op deze afstand en op het feit dat geen buitenbak maar een overdekte hal ter plaatse wordt gerealiseerd, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat omwonenden van de lessen die in de hal zullen worden gegeven geen geluidoverlast zullen ondervinden.
2.7.3. Zoals in overweging 2.6.1. is overwogen, wordt voor een manege wat betreft het aspect geluid in de VNG-brochure een afstand van 30 meter aanbevolen en is hieraan voldaan. In deze brochure wordt wat betreft geluid voor zowel een veldsportcomplex met verlichting als tennisbanen met verlichting een afstand van 50 meter aanbevolen.
Volgens de plankaart zijn de afstanden tussen het sportcomplex en de tennisbanen enerzijds en de woningen anderzijds kleiner dan 50 meter, maar is er een zone aangegeven waarbinnen geen verlichting is toegestaan. Gelet hierop is de afstand van de woningen tot het veldsportcomplex en de tennisbanen waarbij verlichting is toegestaan, groter dan 50 meter, zodat is voldaan aan de in de VNG-brochure aanbevolen afstand.
Wat betreft de door [appellant sub 1D] gesteld cumulatie van geluid van de verschillende functies, is van belang dat de mogelijke toename van de geluidsbelasting zal worden voortgebracht in en bij de manege en op de twee nieuwe tennisbanen, nu de overige toegestane functies reeds planologisch mogelijk waren. In dit kader is van belang dat het tweede hockeyveld al mogelijk is gemaakt ingevolge een vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO.
Nu er reeds een tennisvereniging is gevestigd in het plangebied is niet aannemelijk dat de twee tennisbanen zullen leiden tot meer evenementen en tot meer geluidoverlast. De uitbreiding van het sportcomplex met een manege is derhalve de enige ontwikkeling die invloed heeft op de toename van de cumulatieve geluidoverlast. Nu er reeds een sporthal, tenniscomplex en twee hockeyvelden, met clubhuizen, zijn gevestigd heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet aannemelijk is dat de uitbreiding van het sportcomplex met een manege zal leiden tot ernstige geluidoverlast. In dit kader is van belang dat ten behoeve van in het plangebied te houden evenementen op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening vergunningen zijn vereist waarin ter beperking dan wel voorkoming van geluidoverlast voorschriften kunnen worden opgenomen. Tegen besluiten tot het verlenen van dergelijke vergunningen kunnen rechtsmiddelen worden aangewend.
Bewoning in het plangebied
2.8. [appellant sub 1D] stelt voorts dat de in het bestemmingsplan opgenomen mogelijkheid tot het realiseren van een bedrijfswoning bij de manege in strijd is met het doel van het plan, te weten het toestaan van dagrecreatie. In dit verband wijst [appellant sub 1D] op de reactie van de Commissie Afstemming Ruimtelijke Plannen (hierna: CARP) op het voorontwerpbestemmingsplan.
2.8.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en sub c, van de planvoorschriften zijn, voor zover van belang, de op de plankaart voor sportieve recreatieve doeleinden aangewezen gronden bestemd voor een manege en daaraan ondergeschikt een kantine en maximaal één bedrijfswoning voor zover op de plankaart aangeduid als "manege".
De CARP is een commissie van de provincie Drenthe die in het kader van het vooroverleg overeenkomstig artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 een niet bindend advies heeft uitgebracht aan het college van burgemeester en wethouders omtrent het voorontwerpbestemmingsplan. De CARP stelt in dit advies dat de noodzaak van een dienstwoning in het plangebied ontbreekt omdat de beheerder van de manege in de dorpskern kan wonen. Het college stelt evenwel dat de oprichting van een inpandige bedrijfswoning noodzakelijk is met het oog op toezicht op de toekomstige stalling van paarden en pony's. In het deskundigenbericht wordt eveneens vermeld dat vanwege de stalling van paarden en pony's een bedrijfswoning gewenst is. In dit verband wijst het college er op dat uit de planvoorschriften volgt dat alleen ter plaatse van de aanduiding "manege" één dienstwoning is toegestaan en dat in het plangebied derhalve niet meer dienstwoningen mogen worden gerealiseerd.
Het college heeft zich gelet hierop in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de mogelijkheid van het realiseren van een dienstwoning in het plangebied noodzakelijk is en niet in strijd is met het doel van het plan.
2.9. [appellant sub 1D] stelt verder dat zij vreest voor ongedierte ten gevolge van de mestopslag en de paarden en pony's van de manege.
2.9.1. Ter zitting heeft de stichting Stichting Hippisch Centrum Eelde gesteld dat de mestopslag plaatsvindt in overdekte containers. Bovendien moet de stichting in dit verband voldoen aan de verleende milieuvergunning.
Gelet op het feit dat de dichtstbijzijnde woning op een afstand van ongeveer 50 meter van het plandeel met de bestemming "Recreatieve doeleinden" en de aanduiding "manege" ligt en er zich bovendien een als zodanig bestemde strook met opgaand groen van 20 tot 25 meter breed tussen de woningen en het desbetreffende plandeel bevindt, heeft het college in redelijkheid geen overwegende betekenis toegekend aan de door omwonenden gevreesde overlast van ongedierte als gevolg van de mestopslag en de paarden en pony's van de te realiseren manege.
2.10. [appellant sub 1D] en [appellant sub 2] voeren aan dat het open landschap ten westen van het plangebied als gevolg van het realiseren van het plan zal worden aangetast. [appellant sub 1D] stelt in dit kader dat bovendien een oude boomwal ter afscherming van dit landschap voor een groot deel moet worden gekapt ten behoeve van de manege.
2.10.1. Het college stelt zich op het standpunt dat door middel van de met het plan mogelijk gemaakte groensingel van minimaal 10 meter breed het open landschap ten westen van het plangebied zal worden afgeschermd. Tevens zal hiermee het verlies aan landschappelijke waarden als gevolg van het rooien van de boomwal geheel dan wel grotendeels worden gecompenseerd, aldus het college.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor opgaand groen aangewezen gronden bestemd voor opgaand groen, semi-verharde wegen en waterlopen alsmede voor een ruiterpad, voor zover op de plankaart aangeduid als "ruiterpad".
In het deskundigenbericht is vermeld dat de blijvende aantasting van het open landschap als gevolg van de uitbreiding van het sportcomplex beperkt zal zijn. Hierbij wijst de deskundige erop dat het verlies van landschappelijke waarden ten westen van het plangebied beperkt zal zijn vanwege het deels reeds aanwezige opgaand groen en het deels te realiseren opgaand groen.
Het college heeft zich gelet op het deskundigenbericht, de relatief geringe uitbreiding van het sportcomplex in westelijke richting en de te realiseren groensingel ter afscherming van het sportcomplex, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan een beperkte inbreuk maakt op het open landschap ten westen van het plangebied. Bovendien heeft het college mede gelet op de compensatie van de te rooien groensingel in het westen van het plangebied in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang bij realisering van de manege dan aan het belang bij het behoud van de oude boomwal.
2.11. [appellant sub 2] stelt dat geen behoefte bestaat aan een manege nu op 150 meter ten noorden van het plandeel met de bestemming "Recreatieve doeleinden" en de aanduiding "manege", Manege/Fokstal de Marsch ligt, waarvan zij eigenaar is. IVN stelt in dit verband dat de raad en het college hieraan onvoldoende aandacht hebben geschonken en is van mening dat het plan daarom onzorgvuldig is voorbereid.
2.11.1. In bijlage 1 bij de plantoelichting is vermeld dat stichting Stichting Hippisch Centrum Eelde door onder meer ruitersportvereniging De Ravenruiters in 1974 is opgericht met als doel het oprichten van een hippisch centrum, met binnen- en buitenaccommodatie, voor ruiters met en zonder eigen paard. Vanaf 1975 maakten De Ravenruiters gebruik van de manege aan de Burgemeester Legroweg 66 in Tynaarlo, die in particulier eigendom was. In 1997 is die manege verkocht en moesten de verenigingen die daarvan gebruik maakten, op zoek naar een nieuwe locatie. In datzelfde jaar werd in verband daarmee de stichting Stichting Hippisch Centrum Eelde nieuw leven ingeblazen en deed de raad de toezegging te zullen zoeken naar een nieuwe locatie. Na verschillende locaties tegen elkaar te hebben afgewogen, is uiteindelijk sportcomplex De Marsch als beste locatie beoordeeld en is onderhavig plan in procedure gebracht.
Uit het vorenstaande volgt dat ondanks de aanwezigheid van Manege/Fokstal de Marsch 150 meter ten noorden van de bestemming "Recreatieve doeleinden" en de aanduiding "manege" het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er behoefte bestaat aan een manege voor de stichting Stichting Hippisch Centrum Eelde. In hetgeen [appellant sub 2] en IVN hebben aangevoerd wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat de raad en het college hun besluiten in zoverre onzorgvuldig hebben voorbereid.
Financiële uitvoerbaarheid
2.12. [appellant sub 2] stelt dat het plan voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Recreatieve doeleinden" en de aanduiding "manege" niet financieel uitvoerbaar is nu deze aanduiding aan het plandeel is toegekend ten behoeve van de stichting Stichting Hippisch Centrum Eelde, die geen startkapitaal en geen bron van inkomsten heeft.
2.12.1. In de plantoelichting is vermeld dat de stichting Stichting Hippisch Centrum Eelde een eigen vermogen heeft, een hypotheeklening zal afsluiten, de grond via een erfpachtconstructie van de gemeente zal pachten en een begroting heeft die vanaf het tweede jaar een oplopend positief saldo vertoont.
Gelet hierop wordt in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan financieel uitvoerbaar is.
2.13. [appellant sub 2] stelt voorts dat het plan oneerlijke concurrentie tot gevolg heeft nu de stichting Stichting Hippisch Centrum Eelde tal van voordelen toegeschoven krijgt van de gemeente, zoals de infrastructuur en het gebruik van de gronden zonder dat hiervoor betaald hoeft te worden.
2.13.1. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het argument dat het plan leidt tot oneerlijke concurrentie geen ruimtelijk relevant argument is en in deze procedure niet aan de orde kan komen.
2.14. [appellant sub 2] voert verder aan dat het realiseren van een manege, zoals met het plan mogelijk wordt gemaakt, een hoge milieudruk tot gevolg heeft, mede vanwege gekochte ammoniakrechten.
2.14.1. [appellant sub 2] heeft haar stelling dat het realiseren van een manege in het plangebied een hoge milieudruk tot gevolg heeft, op geen enkele wijze onderbouwd.
Ecologische hoofdstructuur
2.15. [appellant sub 2] en IVN voeren aan dat de gronden waarop het sportcomplex zal worden uitgebreid, deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur (hierna: EHS). De "nee, tenzij"-benadering die voor dergelijke gebieden geldt, had in dit geval volgens hen moeten leiden tot een onthouding van goedkeuring aan dit deel van het plan. Het gemeentebestuur noch het college heeft volgens IVN namelijk beschreven welke wezenlijke kenmerken en waarden in het gebied aanwezig zijn, zodat onmogelijk is te beoordelen of het plan een significante aantasting van deze kenmerken en waarden tot gevolg heeft. Er is volgens IVN bovendien niet voldaan aan het vereiste dat sprake is van een groot openbaar belang bij de komst van een manege, nu op 150 meter afstand van het desbetreffende plandeel reeds een manege aanwezig is. IVN wijst er in dit verband voorts op dat in de gemeente Tynaarlo reeds vijf maneges met overdekte rijhallen zijn gevestigd.
Verder voert IVN aan dat het gemeentebestuur onvoldoende mitigerende en compenserende maatregelen heeft genomen.
2.15.1. Tussen het college, [appellant sub 2] en IVN is niet in geschil dat de gronden in het westen van het plangebied, die voorheen vielen onder het bestemmingsplan "Buitengebieden", behoren tot de EHS.
In zijn besluit heeft het college het onderhavige bestemmingsplan aan het rijksbeleid met betrekking tot de EHS getoetst, zoals verwoord in de Nota Ruimte. In de Nota Ruimte staat dat binnen de EHS de "nee, tenzij"-benadering geldt. Dit houdt in dat nieuwe plannen, projecten of handelingen niet zijn toegestaan indien deze de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten, tenzij er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang.
Gelet hierop moet in de eerste plaats worden onderzocht wat de wezenlijke kenmerken of waarden van het plangebied zijn.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitbreiding van het sportcomplex zeer gering is, te weten maximaal 25 meter in westelijke richting. Volgens het college heeft het plan bovendien geen negatieve gevolgen voor de aangrenzende agrarische gronden zodat volgens het college slechts in beperkte mate sprake is van een verlies aan ecologische waarden. De uitbreiding van het sportcomplex heeft niet tot gevolg dat wezenlijke waarden van het gebied significant zullen worden aangetast, zodat wordt voldaan aan het beleid voor de EHS, aldus het college. In dit verband stelt het college verder dat de uitbreiding van een bestaand sportcomplex een meerwaarde is ten opzichte van een nieuwe locatie waarop sportvoorzieningen worden toegestaan.
De raad stelt dat de uitbreiding van het sportcomplex niet valt binnen de EHS en dat de geringe uitbreiding bovendien een maatschappelijke ontwikkeling is die naar zijn oordeel zwaarder mag wegen dan de beleidswens tot het realiseren van de EHS op die specifieke locatie.
Uit het vorenstaande volgt en ook in het deskundigenbericht is vastgesteld dat geen onderzoek is gedaan naar de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied. Gelet hierop heeft het college zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied niet significant zullen worden aangetast.
2.15.2. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] en IVN hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
2.16. De beroepen van [appellant sub 2] en IVN zijn in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Recreatieve doeleinden" dat is gelegen binnen de EHS - met uitzondering van dat deel waarop het tweede hockeyveld reeds is gerealiseerd - wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
2.16.1. Ter zitting heeft college zich op het standpunt gesteld dat het gebied thans niet meer behoort tot de EHS, omdat bij besluit van 13 maart 2008 de grenzen van de EHS zijn gewijzigd, waarbij het gebied buiten de EHS is gebracht. De Afdeling beschikt echter niet over dit besluit. Haar is niet bekend op welke grondslag dit besluit berust en in hoeverre daarmee de grenzen van de EHS zijn of kunnen worden gewijzigd. Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor zover vernietigd in stand te laten.
2.17. De conclusie is voorts dat hetgeen [appellant sub 2] en IVN tegen de overige plandelen hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beroepen van [appellant sub 2] en IVN zijn voor het overige ongegrond.
2.18. De conclusie is ten slotte dat hetgeen [appellant sub 1D] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voor zover door haar bestreden niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1D] is ongegrond.
2.19. Het college dient ten aanzien van IVN op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 2] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellant sub 1D] bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C] niet-ontvankelijk;
II. verklaart de beroepen van [appellant sub 2] en IVN gedeeltelijk gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Drenthe van 6 maart 2007, kenmerk 5.14/2006009848, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Recreatieve doeleinden", zoals nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart;
IV. verklaart de beroepen van [appellant sub 2] en IVN voor het overige ongegrond;
V. verklaart het beroep van [appellant sub 1D] ongegrond;
VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Drenthe tot vergoeding van bij IVN in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 45,38 (zegge: vijfenveertig euro en achtendertig eurocent); het dient door de provincie Drenthe aan IVN onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII. gelast dat de provincie Drenthe aan [appellant sub 2] en IVN het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) voor [appellant sub 2] en € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) voor IVN vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-De Vin, voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bosnjakovic, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-De Vin w.g. Bosnjakovic
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2008