200707822/1.
Datum uitspraak: 16 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/3673 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 11 oktober 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.
Bij besluit van 7 juli 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (hierna: het college) ter uitvoering van de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2005 (zaak nr.
200500282/1) het door [partij A] en [partij B] (hierna: [partijen]) tegen het besluit van 28 mei 2003 gemaakte bezwaar opnieuw gegrond verklaard, dat besluit, waarbij aan [appellant] vrijstelling en bouwvergunning is verleend voor het verbouwen en uitbreiden van een woning aan de [locatie] te Eindhoven (hierna: het perceel), herroepen en geweigerd vrijstelling en bouwvergunning, als verzocht, te verlenen.
Bij uitspraak van 11 oktober 2007, verzonden op 26 oktober 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 november 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 7 december 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[partijen] hebben een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juni 2008, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.G.A. Wouters, en het college, vertegenwoordigd door mr. B. Timmermans, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [partij A], vertegenwoordigd door mr. J. de Vet, gehoord.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
2.1. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Tongelre buiten de ring".
Het college heeft geweigerd toepassing te geven aan de bevoegdheid voor het bouwplan vrijstelling te verlenen krachtens artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in verbinding met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985.
2.2. Voor de toepassing van voormelde vrijstellingsbevoegdheid zijn op 27 juli 2004 de "Beleidsregels artikel 19, derde lid, van de WRO" (hierna: de beleidsregels) vastgesteld. Deze zijn op 22 februari 2006 gepubliceerd. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met artikel 9.4 van de beleidsregels, waarin is bepaald dat een uitbreiding van een woning aan de achterzijde, in meer dan één bouwlaag, dieper dan 12 meter niet is toegestaan.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte heeft getoetst aan de beleidsregels, omdat deze eerst nadat de aanvraag om bouwvergunning was ingediend, zijn vastgesteld en gepubliceerd.
2.3.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het college in het besluit op bezwaar terecht heeft getoetst aan de beleidsregels zoals die golden ten tijde van het nemen van dat besluit. Dat tussen de indiening van de aanvraag om bouwvergunning en het thans bestreden besluit op bezwaar ruim drie jaren zijn gelegen, geeft, anders dan [appellant] betoogt, geen grond voor een ander oordeel. In dit verband is van belang dat [appellant] ten tijde van de indiening van de aanvraag niet zonder meer aanspraak had op de bouwvergunning als verzocht, omdat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan, zodat daarvoor vrijstelling was vereist.
2.4. Ingevolge artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
2.4.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden, op grond waarvan het college van de beleidsregels diende af te wijken.
2.4.2. Het betoog faalt. De afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 van de Awb ziet op bijzondere gevallen die niet in de beleidsregels zijn verdisconteerd. Een beleidsregel wordt geacht in algemene zin het resultaat te zijn van een belangenafweging, als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, van de Awb. De door [appellant] gestelde omstandigheid dat met de realisering van het bouwplan de privacy, de lichtinval, de bezonning en het uitzicht van belendende percelen niet worden aangetast, wat daarvan zij, moet geacht worden bij de vaststelling van de beleidsregels te zijn betrokken en kan niet als een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 4:84 van de Awb worden aangemerkt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2008