ECLI:NL:RVS:2008:BD6764

Raad van State

Datum uitspraak
9 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200708641/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en ligplaatsvergunning voor een schip in Amsterdam-Noord

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. Het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Noord had op 28 april 2005 aan [appellant] gelast om zijn schip, dat ligplaats had ingenomen aan de kade van de Van Riemsdijkweg in Amsterdam, binnen 12 weken te verwijderen. Dit besluit werd genomen onder aanzegging van bestuursdwang. Het dagelijks bestuur weigerde op 21 juli 2005 een ligplaatsvergunning voor het schip en verklaarde de bezwaren van [appellant] ongegrond op 16 augustus 2007. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep van [appellant] op 1 november 2007 ongegrond, waarna [appellant] hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 4 juni 2008. Tijdens de zitting was [appellant] aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, en het dagelijks bestuur was vertegenwoordigd door een ambtenaar. De Raad overwoog dat de voorzieningenrechter terecht had geoordeeld dat de werkzaamheden van [appellant] niet als watergebonden activiteiten konden worden aangemerkt volgens de geldende verordening. De voorzieningenrechter had ook terecht geoordeeld dat het beleid van het stadsdeel, neergelegd in de Notitie 'Schepen langs het IJ', niet in strijd was met de verordening.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en oordeelde dat het dagelijks bestuur terecht de ligplaatsvergunning had geweigerd. Er was geen concreet uitzicht op legalisering van de illegale situatie van het schip van [appellant]. De Raad concludeerde dat het dagelijks bestuur bevoegd was om handhavend op te treden en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 9 juli 2008.

Uitspraak

200708641/1.
Datum uitspraak: 9 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaken nrs. 07/3709 en 07/3710 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 1 november 2007 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Noord.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 april 2005 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Noord (hierna: het dagelijks bestuur) [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast het [schip], dat ligplaats heeft ingenomen aan de kade van de Van Riemsdijkweg in Amsterdam, binnen 12 weken na verzending van dat besluit uit het stadsdeel te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 21 juli 2005 heeft het dagelijks bestuur geweigerd [appellant] een ligplaatsvergunning voor vorenbedoeld schip te verlenen.
Bij besluit van 16 augustus 2007 heeft het dagelijks bestuur de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 november 2007, verzonden op 2 november 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 december 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 8 januari 2008.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. N.D. Groenewoud, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. Y. van Baak, ambtenaar werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2.2.1, aanhef en onder f, van de Verordening op de haven en het binnenwater 2006 (hierna: de verordening) wordt in dit hoofdstuk en de daarop rustende bepalingen verstaan onder watergebonden activiteit: een activiteit die ter uitoefening van een beroep of bedrijf noodzakelijkerwijs op het water plaatsvindt en met het water een aanwijsbare en vanzelfsprekende binding heeft.
Ingevolge artikel 2.4.1, eerste lid, is het verboden, zonder of in afwijking van vergunning van het college van burgemeester en wethouders met een bedrijfsvaartuig ligplaats in te nemen.
Ingevolge het vierde lid kan de vergunning alleen worden verleend indien de uit te oefenen werkzaamheden of activiteiten watergebonden zijn of wanneer het gaat om de aan- of afvoer van materialen over water en de vereiste vergunningen voor het uitoefenen van die werkzaamheden of activiteiten zijn verleend.
Ingevolge het vijfde lid kan het college in afwijking van het vierde lid vergunning verlenen:
a. voor incidentele sociaal-culturele activiteiten die een korte periode duren, of
b in bijzondere gevallen.
Ingevolge artikel 26, tweede lid, van de Verordening op de stadsdelen, voor zover thans van belang, heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam al zijn bevoegdheden overgedragen aan het dagelijks bestuur van de stadsdelen.
Ingevolge het vijfde lid zijn van de overdracht, bedoeld in onder meer het tweede lid uitgezonderd de bevoegdheden opgenomen in de bij deze verordening behorende bijlage, lijst A.
2.2. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte onder verwijzing naar de definitie in de verordening heeft overwogen wat onder "watergebonden activiteit" moet worden verstaan. Voorts voert hij aan dat volgens hem de Verordening op de haven en het binnenwater 1995 geldt en dat op grond daarvan dient te worden geconcludeerd dat zijn werkzaamheden watergebonden zijn.
2.2.1. Vooropgesteld zij dat de tekst van artikel 2.4.1, vierde lid, van de verordening niet verschilt van de tekst van artikel 2.7, derde lid, van de Verordening op de haven en het binnenwater 1995. Voorts was ten tijde van het besluit op bezwaar van 16 augustus 2007 de verordening in werking getreden. De voorzieningenrechter heeft gelet hierop terecht de definitie van "watergebonden activiteit" uit artikel 2.2.1, aanhef en onder f, van de verordening bij zijn oordeel betrokken.
De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat de werkzaamheden van [appellant] - reparaties van scheepsmotoren, ankerlieren, aggregaten enzovoort - niet noodzakelijkerwijs op het water en vanaf een schip dienen plaats te vinden en daarom niet watergebonden zijn als bedoeld in die bepaling.
2.3. [appellant] betoogt voorts dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het beleid dat het stadsdeel voert ter invulling van zijn beoordelingsruimte op grond van de verordening, neergelegd in de Notitie "Schepen langs het IJ" (hierna: de notitie), de marginale toetsing door de voorzieningenrechter kan doorstaan. Volgens hem is de notitie op bepaalde punten in strijd met de verordening, omdat een aantal van de in de notitie genoemde vergunbare activiteiten niet watergebonden is.
2.3.1. In de notitie is onder meer het volgende vermeld: "Schepen zijn een waardevolle toevoeging als ze bijdragen aan de dynamiek en levendigheid van Amsterdam-Noord. Dit betekent dat ze activiteit moeten brengen. Dat kan verblijfsactiviteit zijn (hotel, cultuur of horeca) of verkeersactiviteit (afmeren van schepen, halen/brengen van reizigers of toeristen)".
De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat dit beleid in zoverre niet in strijd is met de verordening aangezien krachtens artikel 2.4.1, vijfde lid, van de verordening in afwijking van het vierde lid vergunning kan worden verleend voor incidentele sociaal-culturele activiteiten die een korte periode duren of in bijzondere gevallen. Dat de notitie, anders dan de verordening, vergunningverlening voor niet-varende objecten mogelijk maakt, zoals door [appellant] betoogd en wat daar verder ook van zij, kan niet leiden tot gegrondverklaring van het hoger beroep. Niet in geding is dat het schip van [appellant] kan varen.
De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat het beleid dat het stadsdeel voert ter invulling van zijn beoordelingsvrijheid op grond van de verordening, neergelegd in de notitie, de rechterlijke toetsing kan doorstaan en dat, gezien de aard van de activiteiten van [appellant], de weigering van de gevraagde ligplaatsvergunning niet in strijd is met dat beleid.
2.4. Naar aanleiding van het beroep van [appellant] op het vertrouwensbeginsel heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat dit niet kan leiden tot het oordeel dat het dagelijks bestuur de vergunning niet mocht weigeren. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat de aanwijzingen van een ambtenaar van het stadsdeel, wat daar verder ook van zij, niet gelijk kunnen worden gesteld aan de bevoegdheid van het dagelijks bestuur om ligplaatsvergunningen te verlenen en dat [appellant] aan diens mededeling niet het vertrouwen kon ontlenen dat hem een ligplaatsvergunning zou worden verleend.
2.5. Voor zover [appellant] zich ter zitting bij de Afdeling heeft beroepen op het gelijkheidsbeginsel omdat voor de "Hotelboot" in hetzelfde gebied door het dagelijks bestuur wel vergunning is verleend, overweegt de Afdeling dat dit geen aan dat van [appellant] gelijk geval betreft. Gebleken is dat de "Hotelboot" een andersoortige activiteit betreft, die voor het betrokken havengebied als publiekstrekker moet dienen.
2.6. Gezien het vorenoverwogene heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat het dagelijks bestuur bij zijn in bezwaar gehandhaafde besluit van 21 juli 2005 de door [appellant] gevraagde ligplaatsvergunning op grond van artikel 2.4.1, vierde en vijfde lid, van de verordening terecht heeft geweigerd.
2.7. Nu vaststaat dat [appellant] zonder ligplaatsvergunning ligplaats heeft ingenomen met het [schip], heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat is gehandeld in strijd met artikel 2.4.1, eerste lid, van de verordening, zodat het dagelijks bestuur terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.8. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het dagelijks bestuur onvoldoende heeft onderzocht of de illegale situatie kon worden gelegaliseerd.
De voorzieningenrechter heeft, gezien hetgeen in rechtsoverweging 2.6 is overwogen, terecht overwogen dat voor het bedrijfsvaartuig van [appellant] geen ligplaatsvergunning kon worden verleend en dat ten tijde van het besluit op bezwaar van 16 augustus 2007 geen concreet uitzicht op legalisering bestond. Daarbij is terecht slechts de mogelijkheid van legalisering betrokken van de ligplaats van het schip aan de kade van de Van Riemsdijkweg in Amsterdam. Het dagelijks bestuur was niet gehouden een alternatieve ligplaats voor [appellant] aan te bieden voordat het tot bestuursrechtelijke handhaving kon besluiten.
2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2008
312-440.