ECLI:NL:RVS:2008:BD6754

Raad van State

Datum uitspraak
9 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200706965/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Oosting
  • P.J.A.M. Broekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Zonderwijk 2005 door college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Zonderwijk 2005" door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. Het college heeft op 14 augustus 2007 besloten om goedkeuring te onthouden aan een plandeel van het bestemmingsplan dat betrekking heeft op de bestemming "Wonen" en de aanduiding "B1-2" voor een perceel in Veldhoven. Dit besluit is door appellanten aangevochten, omdat zij van mening zijn dat het college onterecht heeft gehandeld en dat het besluit onvoldoende gemotiveerd is. De Raad van State heeft de zaak op 6 juni 2008 behandeld, waarbij appellanten bijgestaan werden door hun advocaat. De Raad overweegt dat het college op basis van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de Algemene wet bestuursrecht de taak heeft om te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Appellanten stellen dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld door goedkeuring te onthouden, omdat er geen duidelijke afspraken zijn gemaakt tussen hen en de buren over de afsplitsing van de woningen. De Raad van State concludeert dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen stellen dat de raad de verwachting heeft gewekt dat het plan de mogelijkheid voor een vrijstaande woning zou bieden. De Raad vernietigt het besluit van het college en verklaart het beroep van appellanten gegrond. Het college wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellanten.

Uitspraak

200706965/1.
Datum uitspraak: 9 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 augustus 2007, no. 1274757, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Veldhoven (hierna: de raad) bij besluit van 13 februari 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Zonderwijk 2005".
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 oktober 2007, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college en [appellanten] hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juni 2008, waar [appellanten], bijgestaan door M.G.J. Koenen, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [partij], bijgestaan door mr. A.M.H. Dellaert, werkzaam bij SRK rechtsbijstand.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. [appellanten] voeren als formeel bezwaar aan dat het college van burgemeester en wethouders heeft gehandeld in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur nu het in het raadsvoorstel heeft voorgesteld hun zienswijze grotendeels ongegrond te verklaren.
Dienaangaande overweegt de Afdeling dat deze handelwijze op zichzelf niet in strijd is met één of meer beginselen van behoorlijk bestuur, nu het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 160, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet bevoegd is beslissingen van de raad voor te bereiden en derhalve een voorstel omtrent afdoening van de zienswijze mocht doen. In dat kader zijn het college van burgemeester en wethouders en de raad bevoegd ieder een eigen afweging te maken.
2.2.1. [appellanten] voeren voorts als formeel bezwaar aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid omdat de raad niet op de hoogte is geraakt van de aan hem door het college geboden mogelijkheid te reageren op het voornemen van het college gedeeltelijk goedkeuring aan het plan te onthouden.
Blijkens het bestreden besluit heeft het college het gemeentebestuur van Veldhoven in de gelegenheid gesteld tot het voeren van overleg als bedoeld in artikel 10:30 van de Awb. Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellanten] niet aannemelijk gemaakt dat het college op onjuiste wijze toepassing heeft gegeven aan artikel 10:30 van de Awb, nu zij hun stelling niet nader hebben onderbouwd. Het bezwaar treft geen doel.
2.3. De woning van [appellanten] op perceel [locatie 1] betreft een twee-onder-één-kap-woning. Het geschil heeft betrekking op het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduiding "B1-2" (Halfvrijstaande woningen) ter plaatse van het aan het perceel van [appellanten] grenzende perceel [locatie 2] van [partij]. [partij] wenst zijn woning af te splitsen van de woning van [appellanten], te slopen en vervolgens op zijn perceel een vrijstaande woning op te richten.
Het ontwerpplan voorzag voor het perceel [locatie 2] in de mogelijkheid een vrijstaande woning op te richten, na afsplitsing en sloop van de bestaande twee-onder-één-kap-woning. In het kader van de vaststelling van het plan heeft de raad echter een amendement aangenomen inhoudende dat deze bouwmogelijkheid wordt geschrapt en dat de bestaande situatie wordt gehandhaafd, omdat er onduidelijkheid bestaat omtrent afspraken tussen buren ten aanzien van de gewenste bebouwing op de percelen [locatie 2] en [locatie 1].
2.4. Het college stelt zich op het standpunt dat de raad de in het plan opgenomen regeling voor het perceel [locatie 2] onvoldoende heeft onderbouwd en heeft goedkeuring onthouden aan het desbetreffende plandeel. Volgens het college heeft het gemeentebestuur de verwachting gewekt dat het plan zou voorzien in de mogelijkheid een vrijstaande woning op te richten op dat perceel. Hiertoe wijst het college erop dat het gemeentebestuur in april 2005 heeft aangegeven te kunnen instemmen met een vrijstaande woning ter plaatse, het principeverzoek voor de vrijstaande woning in november 2004 en april 2005 in de raadscommissie SOOW is behandeld en deze raadscommissie in beide gevallen tot de conclusie is gekomen dat principemedewerking aan de woningsplitsing mogelijk is. Verder is in 2006 een sloopvergunning verleend voor de bestaande twee-onder-één-kap-woning op perceel [locatie 2] en een bouwvergunning aangevraagd voor de oprichting van een vrijstaande woning op dat perceel. In dit licht acht het college de door de raad gegeven motivering voor het schrappen van de bouwmogelijkheid te summier.
2.5. [appellanten] stellen dat het college ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het desbetreffende plandeel. Het bestreden besluit is volgens [appellanten] onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd. Volgens [appellanten] heeft het college zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat het gemeentebestuur de verwachting heeft gewekt dat het plan zou voorzien in de mogelijkheid een vrijstaande woning op te richten op perceel [locatie 2]. Hiertoe wijzen zij erop dat van gemeentewege als voorwaarde voor medewerking aan de plannen van [partij] is gesteld dat [appellanten] akkoord moeten zijn met de afsplitsing van hun woning van de woning van [partij] en dat een dergelijk akkoord tot op heden nog niet is bereikt. Gelet hierop was de in het ontwerpplan opgenomen bouwmogelijkheid voorbarig en is deze terecht niet opgenomen in het vastgestelde plan. Verder is in het bestreden besluit ten onrechte belang gehecht aan de omstandigheid dat een sloopvergunning is verleend nu het besluit waarbij deze vergunning is verleend, is vernietigd. Voorts is volgens [appellanten] tot op heden nog geen bouwaanvraag ingediend voor een vrijstaande woning op perceel [locatie 2]. [appellanten] stellen voorts dat het college in de besluitvorming onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen. Hierbij wijzen zij erop dat in het bestreden besluit geen melding wordt gemaakt van hun reactie op de door [partij] ingediende bedenkingen die zij bij het college hebben ingediend.
2.6. Het amendement, behorend bij raadsvoorstel no. 07.016, vermeldt het volgende:
"Overwegende:
de onduidelijke situatie die er is ten aanzien van afspraken en wensen tussen buren ten aanzien van de gewenste bebouwing op [locatie 2] en [locatie 1] waarbij de gemeente partij is geworden
Spreekt uit:
het voorliggende bestemmingsplan Zonderwijk 2005 zodanig aan te passen dat de bestemming voor de percelen [locatie 2] en [locatie 1] zoals die bestond in het oude bestemmingsplan gehandhaafd blijft."
2.6.1. In het verslag van een gesprek dat heeft plaatsgevonden op 23 mei 2005 tussen onder meer [partij], [appellanten] en de heren R. Smits en D. Swinkels, ambtenaren in dienst van de gemeente, over woningafsplitsing [locatie 2] en [locatie 1] staat, voor zover thans van belang, het volgende:
"De heer Smits licht de verdere procedure toe. Er volgt te zijner tijd een officiële inspraakronde, en dan kan alsnog een zienswijze worden ingediend. Wel is duidelijk dat als het zover komt, meteen ook de hele principemedewerking op losse schroeven komt te staan. Alleen als beide partijen het eens zijn, kan de woning van de heer [partij] worden afgesplitst. De gemeente ziet dat als een basisvoorwaarde. Het is dus zaak dat er een op schrift gestelde overeenkomst moet komen, waarin staat wat men van elkaar kan verwachten bij het afsplitsen van de woningen."
2.7. Gelet op de inhoud van bovenvermeld gespreksverslag is de Afdeling van oordeel dat het partijen voldoende duidelijk diende te zijn dat het gemeentebestuur eerst medewerking zou verlenen aan afsplitsing van de woning op perceel [locatie 2], indien in een schriftelijke overeenkomst zou zijn neergelegd dat ook [appellanten] akkoord zijn met deze afsplitsing. Niet in geschil is dat een dergelijke overeenkomst tot op heden nog niet is gesloten. Nu in het gespreksverslag voorts expliciet is aangegeven dat bij het ontbreken van een dergelijke overeenkomst de principemedewerking op losse schroeven komt te staan, is de Afdeling van oordeel dat het college uit de omstandigheid dat de raadscommissie SOOW tot tweemaal toe tot de conclusie is gekomen dat principemedewerking aan de woningafsplitsing mogelijk is, in redelijkheid niet heeft kunnen afleiden dat het gemeentebestuur de verwachting heeft gewekt dat het plan ook daadwerkelijk in die mogelijkheid zou voorzien.
Hoewel het amendement kort is gemotiveerd, blijkt daar naar het oordeel van de Afdeling voldoende duidelijk uit dat het ontbreken van duidelijke afspraken tussen onder meer [appellanten] en [partij] omtrent de afsplitsing van de woning van [partij] ertoe heeft geleid dat de mogelijkheid voor de bouw van een vrijstaande woning op perceel [locatie 2] niet in het vastgestelde plan is opgenomen. Gelet daarop en dat mede bezien in samenhang met het gespreksverslag, is de Afdeling van oordeel dat het college zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het niet opnemen van die bouwmogelijkheid in het vastgestelde plan door de raad niet berust op een deugdelijke motivering.
Ten aanzien van het betoog van [partij] dat de voor zijn perceel vastgestelde planologische regeling slechts is ingegeven door privaatrechtelijke overwegingen en dat deze regeling niet leidt tot een verbetering van de ruimtelijke situatie ter plaatse, overweegt de Afdeling dat de raad geen aanleiding heeft hoeven zien het handhaven van de bestaande situatie in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten.
2.8. De conclusie is dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het plan niet is vastgesteld in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Door niettemin om deze reden goedkeuring aan het plan te onthouden, heeft het college gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is onthouden aan het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduiding "B1-2" ter plaatse van perceel [locatie 2].
2.9. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 14 augustus 2007, kenmerk 1274757, voor zover daarbij goedkeuring is onthouden aan het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduiding "B1-2" ter plaatse van perceel [locatie 2];
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 681,98 (zegge: zeshonderdeenentachtig euro en achtennegentig cent) € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
het dient door de provincie Noord-Brabant aan [appellanten] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Broekman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2008
12-472.