200707122/1.
Datum uitspraak: 9 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 september 2007 in zaak nr. 06/3609 in het geding tussen:
de burgemeester van Amsterdam.
Bij besluit van 1 maart 2006 heeft de burgemeester van Amsterdam (hierna: de burgemeester) de in de exploitatievergunning opgenomen proefperiode ten behoeve van het terras behorend bij café-restaurant "De Gouden Reael" (hierna: het restaurant) verlengd tot 1 november 2006.
Bij besluit van 21 juli 2006 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 september 2007, verzonden op 10 september 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 oktober 2007, hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juni 2008, waar [appellant], in persoon en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M.F.W. Boermans, ambtenaar in dienst van de gemeente Amsterdam, zijn verschenen. Voorts zijn verschenen, vennoten van de vennootschap onder firma De Gouden Reael (hierna: de vennootschap).
2.1. De burgemeester heeft ter zitting bij de Afdeling betoogd dat [appellant] geen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn hoger beroep omdat de proefperiode uit het besluit van 1 maart 2006 inmiddels is verstreken.
Het belang van [appellant] kan in een geval als dit zijn gelegen in de omstandigheid dat hij het inhoudelijke oordeel van de Afdeling kan betrekken bij de verlening van eventuele toekomstige vergunningen voor de exploitatie van het terras van het restaurant. Ter zitting is gebleken dat de vennootschap wederom een dergelijke vergunning heeft aangevraagd. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant] thans geen belang meer heeft bij de beoordeling van het hoger beroep. Dat, zoals ter zitting is gesteld, op grond van het thans geldende beleid geen vergunning meer kan worden verleend kan aan het vorenstaande niet afdoen nu in dit beleid een zogenoemde "maatwerkprocedure" is opgenomen op grond waarvan vergunningverlening wellicht mogelijk is. De vennootschap heeft zich hierop beroepen.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte slechts een gedeeltelijke vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten heeft uitgesproken.
2.2.1. De rechtbank heeft in verband met de beoordeling van het beroep van [appellant] voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar, een proceskostenveroordeling uitgesproken en gelast dat de gemeente Amsterdam overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht de kosten van verleende rechtsbijstand begroot op € 80,50 (1 punt x € 322,00 x wegingsfactor 0,25) vergoed.
2.2.2. Uit het in artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 6:12 van de Awb neergelegde stelsel, dat de mogelijkheid biedt om binnen een redelijke termijn beroep in te stellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit, vloeit voort dat het niet tijdig besluiten als zodanig in beginsel grond vormt voor het toekennen van een proceskostenveroordeling ten laste van het bestuursorgaan. Aangezien in dit stelsel het beroep zich primair richt tegen het uitblijven van een besluit als zodanig, is het voor het toekennen van een proceskostenveroordeling wegens het niet tijdig nemen van een besluit geen beletsel indien naderhand alsnog een reëel besluit wordt genomen, ook niet indien als in dit geval het besluit inhoudelijk niet aan de bezwaren van verzoekers tegemoetkomt. Bij de berekening van de kosten wordt, in navolging van hetgeen de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 juni 2001 in zaak nr. 200003274/1; AB 2001, 267), wat betreft de zwaarte van de zaak de wegingsfactor "zeer licht" (0,25) gehanteerd, wanneer een beroep alleen is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft daarom terecht deze wegingsfactor gehanteerd. Het betoog faalt derhalve.
2.3. Ingevolge artikel 3.1, aanhef en onder b, van de Algemene Plaatselijke Verordening van Amsterdam wordt onder een horecabedrijf als bedoeld onder a, mede verstaan een bij dit bedrijf behorend terras.
Ingevolge artikel 3.2, eerste lid, is het verboden zonder vergunning van de burgemeester een horecabedrijf te exploiteren.
Ingevolge artikel 3.2, tweede lid, kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, als naar zijn oordeel de woon- of leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde of veiligheid nadelig wordt/worden beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf.
2.4. [appellant] betoogt, evenals hij in beroep heeft gedaan, overlast te ondervinden van voorbijvarende passanten die bij hem in de jachthaven afmeren om vervolgens gebruik te maken van het terras en/of restaurant. In dit verband voert hij aan dat het politiebureau Westerdoksdijk - dit bureau behandelt klachten inzake aangelegenheden op het water - ten onrechte niet bij de evaluatie in verband met de termijnverlenging voor de exploitatie van het terras bij het restaurant is betrokken.
2.4.1. Dit betoog faalt. Anders dan [appellant] stelt, is terecht uitsluitend het politiebureau Raampoort bij de evaluatie betrokken. Ter zitting bij de Afdeling is door de burgemeester onweersproken gesteld dat dit bureau onder meer tot taak heeft klachten af te handelen die zien op aangelegenheden op de wal. Klachten met betrekking tot een restaurant of terras dienen daarom bij dat politiebureau te worden gemeld en om die reden is dat bureau bij de evaluatie betrokken.
2.4.2. Dat [appellant], naar hij stelt, overlast ondervindt van varende passanten die in zijn jachthaven afmeren, betekent niet dat die overlast een direct gevolg is van de aanwezigheid van het terras maar, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, ook van de omstandigheid dat ter plaatse een restaurant is gevestigd. Met de rechtbank overweegt de Afdeling dat [appellant] de door hem gestelde overlast van het terras niet aannemelijk heeft gemaakt. Uit voornoemde evaluatie is voorts niet gebleken van een zodanige overlast dat de burgemeester de proefperiode van de exploitatievergunning niet in redelijkheid heeft kunnen verlengen.
2.5. [appellant] betoogt ten slotte dat het in bezwaar gehandhaafde besluit van 1 maart 2006 is genomen in strijd met het beleid van de burgemeester zoals neergelegd in onder meer het "Draaiboek terrassenhandhaving 1996" (hierna: het beleid).
Niet in geschil is dat niet wordt voldaan aan het in het beleid gestelde vereiste dat slechts vergunning kan worden verleend voor een terras dat is gelegen aan de overzijde van een weg, indien zich dat recht tegenover het horecabedrijf bevindt.
Bij toepassing van een beleidsregel dient ook te worden onderzocht of toepassing van de beleidsregel voor een of meer belanghebbenden gevolgen zal hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Met het beleid is beoogd verkeersongevallen te voorkomen. Gelet op de situatie ter plaatse waarin direct tegenover het restaurant straatmeubilair is geplaatst en nu [appellant] niet heeft gesteld noch anderszins is gebleken dat de verkeersveiligheid door de verlening van de terrasvergunning in gevaar wordt gebracht, moet met de rechtbank worden geoordeeld dat niet valt in te zien dat de burgemeester niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om in afwijking van zijn beleid de termijn te verlengen waarbinnen een terras dat aan de overzijde van de weg schuin tegenover het restaurant is gelegen, mag worden geëxploiteerd. Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2008