200708937/1.
Datum uitspraak: 9 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/4353 van de rechtbank Amsterdam van 7 november 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Bij besluit van 13 mei 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) het voertuig van [appellant] met kenteken […] doen verwijderen omdat het geparkeerd stond binnen vijf meter van een oversteekplaats.
Bij besluit van 20 juli 2006 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 november 2007, verzonden op 12 november 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 20 juli 2006 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 december 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2008, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. T.M. Tshabangu, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 170, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW 1994) behoort tot de bevoegdheid van het college tot toepassing van bestuursdwang als bedoeld in artikel 125 van de Gemeentewet, de bevoegdheid tot het overbrengen en in bewaring stellen van een op een weg staand voertuig, indien met het voertuig een bij of krachtens deze wet vastgesteld voorschrift wordt overtreden en bovendien verwijdering van het voertuig noodzakelijk is in verband met het vrijhouden van aangewezen weggedeelten en wegen.
Ingevolge het tweede lid, voor zover van belang, zijn de artikelen 5:24, derde tot en met zesde lid, 5:25, tweede tot en met vijfde lid, 5:29, vierde lid, tweede volzin, en 5:30, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
Ingevolge artikel 173, eerste lid, aanhef en onder a, worden bij algemene maatregel van bestuur de soorten van de in artikel 170, eerste lid, onderdeel c, bedoelde weggedeelten en wegen aangewezen.
Ingevolge het tweede lid worden bij gemeentelijke verordening nadere regels gesteld ter uitvoering van de artikelen 170 tot en met 172 en de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur. Die regels betreffen in elk geval ook de aanwijzing van de desbetreffende wegen en weggedeelten, wil het gemeentebestuur bestuursdwang kunnen toepassen in gevallen als bedoeld in artikel 170, eerste lid, onderdeel c.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, onder c, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: het RVV 1990) mag de bestuurder zijn voertuig niet laten stilstaan op een oversteekplaats of binnen een afstand van vijf meter daarvan.
Op grond van artikel 2 van de Wegsleepverordening Amsterdam 2001, voor zover thans van belang, worden als wegen en weggedeelten, bedoeld in artikel 170, eerste lid, onder c, van de WVW 1994 aangewezen alle wegen en weggedeelten binnen de gemeente Amsterdam voor zover die behoren tot een van de in artikel 2 van het Besluit op grond van artikel 173 van de WVW 1994 bedoelde soorten van wegen en weggedeelten.
2.2. Ter zitting bij de rechtbank heeft het college meegedeeld dat de reden voor het wegslepen in het bestreden besluit ten onrechte is gewijzigd en dat het in de beslissing van 13 mei 2006 ingenomen standpunt - dat de veiligheid op de weg de reden is geweest voor het wegslepen - wordt gehandhaafd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat artikel 23 van het RVV 1990 is overtreden. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college had moeten afzien van handhavend optreden is de rechtbank niet gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang. De rechtbank heeft aanleiding gezien te bepalen dat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit van 20 juli 2006 in stand blijven.
2.3. [appellant] kan zich niet verenigen met de uitspraak van de rechtbank voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het besluit van 20 juli 2006 in stand zijn gelaten. Hij voert aan dat reeds met het wegslepen van zijn voertuig een aanvang was genomen, voordat de overtreding werd geconstateerd.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat in het besluit tot toepassing van bestuursdwang is vermeld dat de overtreding omstreeks 21:35 uur is vastgesteld en dat dus niet gezegd kan worden dat indien het wegslepen is aangevangen om 21:34 uur de overtreding nog niet was geconstateerd. Voorts is door [appellant] niet bestreden dat hij de overtreding heeft begaan zodat het college bevoegd was tot toepassing van bestuursdwang. Voor zover [appellant] met zijn betoog bedoelt dat ten tijde van het wegslepen, het besluit tot toepassing van bestuursdwang nog niet was genomen, overweegt de Afdeling dat het wegslepen - de tenuitvoerlegging van een bestuursdwangbesluit - feitelijk handelen is, waartegen op zichzelf geen bezwaar en beroep open staat. De rechtbank heeft in dit betoog terecht geen aanleiding gezien het bij haar bestreden besluit te vernietigen.
2.4. Voorts voert [appellant] aan dat de rechtbank heeft miskend dat geen spoedeisend belang was bij het wegslepen van zijn voertuig omdat hij, indien hij daartoe in de gelegenheid was gesteld, zijn voertuig direct verplaatst zou hebben.
De rechtbank heeft terecht onder verwijzing naar artikel 170, tweede lid, van de WVW 1994 overwogen dat voor het college geen verplichting bestaat eigenaren van voertuigen te waarschuwen en dat geen termijn behoeft te worden gesteld waarbinnen de weggebruiker het wegslepen kan voorkomen door zelf maatregelen te treffen.
2.5. Naar aanleiding van het betoog van [appellant] dat de rechtbank niet bevoegd was de rechtsgevolgen van het bij haar bestreden besluit in stand te laten overweegt de Afdeling dat de rechtbank zich hiertoe terecht onder verwijzing naar artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bevoegd heeft geacht, nu ondanks een formeel gebrek waardoor [appellant] niet is benadeeld een inhoudelijk juist besluit is genomen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Hardeveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2008