200707774/1.
Datum uitspraak: 9 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/90 van de rechtbank Zutphen van 18 september 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Ermelo.
Bij besluit van 3 juli 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ermelo (hierna: het college) [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast voor 1 januari 2007 het gebruik van het recreatiewoonverblijf aan de [locatie 1] te [plaats] (hierna: het perceel) als hoofdwoonverblijf te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 12 december 2006 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 september 2007, verzonden op 27 september 2007, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 november 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 november 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft bij brief van 21 april 2008 een nader stuk ingediend
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2008, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.G.F.M. van Oss, advocaat te Nijkerk, en het college, vertegenwoordigd door H. Vervuurt en mr. R.A. Oosterveer, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied 1983" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "verblijfsrecreatieterrein".
Ingevolge artikel 29 van het bestemmingsplan zijn de op de plankaart als verblijfsrecreatieterrein aangewezen gronden bestemd voor recreatiebedrijven waar personen, die hun vaste verblijfplaats elders hebben, voor hun recreatie verblijf kunnen houden in recreatiewoonverblijven.
Ingevolge artikel 1, onder ab, sub 1, wordt, voor zover hier van belang, onder een recreatiewoonverblijf verstaan: een vakantiehuisje, zijnde een gebouw, bestemd om uitsluitend te worden bewoond door personen die hun hoofdverblijf elders hebben.
Ingevolge artikel 39 is het verboden om gronden en opstallen in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij zijn hoofdverblijf in het recreatiewoonverblijf heeft.
2.3. De Afdeling overweegt dienaangaande dat het op de weg van het college ligt om de voor het vermoeden, dat sprake is van overtreding van de planvoorschriften, vereiste feiten vast te stellen. Het is vervolgens aan [appellant] om dit vermoeden te ontkrachten. Indien dit niet gebeurt dient in beginsel van de juistheid van de feiten, zoals het college die heeft vastgesteld, uit te worden gegaan.
2.3.1. Uit de stukken blijkt dat het adres [locatie 2], te [plaats] in de gemeentelijke basisadministratie staat vermeld als briefadres van appellant. De woning op dit adres wordt bewoond door de ex-partner en de kinderen van [appellant]. [appellant] staat niet ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van Diemen op het adres [locatie 3].
De waarnemingen van de toezichthouders van de gemeente Ermelo met betrekking tot het recreatiewoonverblijf [locatie 1] te [plaats] hebben betrekking op 2005 en de eerste helft van 2006. De waarnemingen vermelden een bewoonde indruk, ondermeer vanwege de aanwezigheid van fietsen, de motor van [appellant], kinderspeelgoed, andere diverse goederen, huisvuil, planten, kleding, open ramen, verlichting, houten tuinmeubilair en tuindecoraties. In het recreatiewoonverblijf is de enige vaste telefoonaansluiting op naam van [appellant] aanwezig. Veelvuldig zijn auto's op naam van [appellant] aangetroffen. Tevens is [appellant] meerdere malen overdag ter plaatse aangetroffen op doordeweekse dagen buiten de vakantieperiodes.
Voorts heeft [appellant] het recreatiewoonverblijf als hoofdverblijf in de jaren 2002 tot en met 2005 in aanmerking gebracht voor hypotheekrenteaftrek op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001.
2.3.2. Gezien het samenstel van deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zijn vermoeden van overtreden door [appellant] van de voorschriften van het voor het perceel geldende bestemmingsplan voldoende met feiten heeft onderbouwd. Met het enkele betoog dat deze omstandigheden ieder op zichzelf bezien niet duiden op hoofdwoonverblijf heeft [appellant] dit vermoeden niet ontkracht. Daarbij betrekt de Afdeling dat de waarnemingen zeer frequent hebben plaatsgevonden. Verder heeft een toezichthouder geconstateerd dat [appellant] in één van de door hem genoemde periodes dat het recreatiewoonverblijf door anderen zou zijn gebruikt zelf in het recreatiewoonverblijf aanwezig was. Voor de omstandigheid dat [appellant] het recreatiewoonverblijf in aanmerking heeft gebracht voor hypotheekrenteaftrek op grond van de Wet inkomstenbelasting hoewel deze hem niet duurzaam tot hoofdverblijf diende - hetgeen blijkens de brief van de Staatssecretaris van Financiën aan de vaste commissies voor VROM en voor Financiën van de Tweede Kamer der Staten Generaal van 17 augustus 2001 alleen is toegestaan, indien dat wel het geval is - heeft hij geen onderbouwde verklaring ingebracht.
Voorts heeft [appellant] de stelling dat hij zijn hoofdwoonverblijf heeft op het adres [locatie 3] te [plaats] niet met feiten onderbouwd.
Aan de omstandigheid dat [appellant] tijdens de procedure bij de rechtbank ten gevolge van zijn geestelijke gezondheid niet in staat was de feitelijkheden te weerspreken en dit te onderbouwen, alsmede daarvan de gevolgen te overzien leidt niet tot het beoogde doel, reeds nu deze onderbouwing in hoger beroep eveneens ontbreekt.
2.4. In zijn brief van 21 april 2008 verzoekt [appellant] om matiging van de verbeurde dwangsommen. Voor zover dit moet worden opgevat als een grond tegen de hoogte van de opgelegde dwangsom, moet worden vastgesteld dat [appellant] hiertegen niet eerder is opgekomen, ook niet in het hoger beroepschrift. Onderbouwing van deze grond ontbreekt. Deze grond dient dan ook buiten beschouwing te blijven, aangezien de uitspraak van de rechtbank ter beoordeling staat en hij dit eerder aan de orde had kunnen stellen. Voor zover dit verzoek een beroep op artikel 5:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht betreft, kan dit verzoek in het kader van deze procedure niet aan de orde komen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Soede
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2008