200707720/1.
Datum uitspraak: 9 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/300 van de rechtbank Assen
van 26 oktober 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo.
Bij besluit van 4 juli 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo (hierna: het college) geweigerd [appellant] vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een begraafplaats aan de Annerweg 27A te Zuidlaren.
Bij besluit van 27 februari 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 oktober 2007, verzonden op 31 oktober 2007, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 november 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 december 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2008, waar [appellant], in persoon en het college, vertegenwoordigd door R.S. Boersma, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. In geschil is uitsluitend of de brief van 8 mei 2006 van [appellant] aangemerkt dient te worden als een aanvraag om bouwvergunning.
[appellant] stelt zich op het standpunt dat geen sprake was van een aanvraag. Tegen de weigering van het college om bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een begraafplaats zijn door hem geen inhoudelijke gronden aangevoerd. Deze weigering is in de procedure dan ook niet aan de orde.
2.2. Anders dan [appellant] betoogt is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen, dat het college uit de brief van 8 mei 2006 en de daarbij meegezonden bouwtekeningen heeft kunnen opmaken dat het hier een aanvraag om bouwvergunning betrof. In de brief wordt niet alleen meermalen de term 'bouwaanvraag' gebruikt, maar ook om de benodigde vergunningen verzocht. Voorts bevat de brief geen verzoek om informatie over mogelijkheden voor het realiseren van het bouwplan. Het college had geen aanwijzing dat het de briefschrijver om iets anders te doen was dan een bouwvergunning. De rechtbank heeft ook terecht in aanmerking genomen dat [appellant] uit de brieven van het college van 10 mei 2006 en 8 juni 2006 heeft kunnen opmaken dat het college de brief van 8 mei 2006 als een aanvraag om bouwvergunning had aangemerkt en dat [appellant] het college niet tijdig heeft laten weten dat zijn brief niet als zodanig moest worden opgevat.
De enkele omstandigheid dat [appellant] niet het formulier heeft gebruikt als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning, betekent niet, zoals hij heeft gesteld, dat geen sprake is geweest van een aanvraag om bouwvergunning. Het is aan het bestuursorgaan om te beoordelen of voldoende gegevens en bescheiden beschikbaar zijn om een besluit op de aanvraag te kunnen nemen. Gezien het vorenstaande heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat dit het geval was.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Boot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2008