200707686/1.
Datum uitspraak: 9 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/6224 van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 september 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Bij besluit van 22 maart 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) geweigerd aan [appellante] vrijstelling en reguliere bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een woonwagen aan de [locatie] te Den Haag.
Bij besluit van 13 juli 2007 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 september 2007, verzonden op 28 september 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 november 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2008, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door mr. R.B. van Heijningen, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. T.J. Smittenaar-van der Geest, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het college heeft de door [appellante] gevraagde reguliere bouwvergunning geweigerd, omdat het plaatsen van de woonwagen in strijd is met het toen ter plaatse geldende uitbreidingsplan "Moerwijk" en het niet bereid was met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: Wro) vrijstelling van dat plan te verlenen, nu het plaatsen van de door [appellante] gewenste woonwagen evenzeer in strijd is met het op dat moment in voorbereiding zijnde bestemmingsplan "Woonwagenlocaties".
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met de planvoorschriften van het inmiddels - zij het nog niet in rechte onaantastbaar - in werking getreden bestemmingsplan "Woonwagenlocatie", omdat de daarin voorziene maximale nokhoogte (4,5 m) en maximale breedte (7 m) worden overschreden. In hoger beroep heeft [appellante] dit niet betwist. Ook de Afdeling gaat daarvan uit.
Niet in geschil is verder dat het college met ingang van 14 april 2005 ten aanzien van aanvragen om een bouwvergunning voor het plaatsen van een woonwagen waarbij vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wro nodig is, als beleid hanteert de maatvoering zoals die is neergelegd in het toen in voorbereiding zijnde bestemmingsplan "Woonwagenlocatie". Aanvragen die vóór die datum zijn ingediend vallen onder een ruimhartiger beleid.
2.3. Het geschil spitst zich toe op de vraag op welke datum de aanvraag van [appellante] om vrijstelling en bouwvergunning bij de gemeente is ingekomen. Vast staat dat op het aanvraagformulier een stempel van ontvangst is afgedrukt van de vakafdeling met de datum 15 april 2005. Vast staat voorts dat [appellante] niet beschikt over een bewijs van ontvangst door de gemeente en dat van de aanvraag geen envelop beschikbaar is.
2.4. [appellante] voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat haar aanvraag om bouwvergunning bij de gemeente is ingekomen op 15 april 2005. Zij stelt dat die aanvraag op 9 april 2005 door haar toenmalige gemachtigde - J.L. van Brecht (hierna: Van Brecht) - op het gemeentehuis is bezorgd en dat dit betekent dat haar aanvraag, die tevens een verzoek om vrijstelling van het uitbreidingsplan "Moerwijk" inhield, nog niet diende te worden getoetst aan het vanaf 14 april 2005 voor de maatvoering van woonwagens geldende strengere beleid, neergelegd in het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan "Woonwagenlocaties".
2.4.1. Gebleken is dat de dag waarop Van Brecht - als gesteld - de aanvraag op het gemeentehuis heeft bezorgd een zaterdag betrof. Volgens de ter zitting van de zijde van het college verstrekte informatie is de ontvangstbalie op zaterdagen niet bemenst en kan geen stempel van ontvangst worden verkregen. Post die op 9 april 2005 is ingekomen kan eerst op de maandag daarop als ingekomen zijn afgestempeld op de desbetreffende vakafdeling. Uitsluitend indien niet aanstonds duidelijk is voor welke vakafdeling de post is bedoeld heeft dit een dag langer kunnen duren. Op werkdagen kan voor op het gemeentehuis bezorgde stukken wel een bewijs van ontvangst worden verkregen.
2.4.2. Aangezien omtrent de aard van het stuk - een aanvraagformulier voor een bouwvergunning - dat voor [appellante] op het gemeentehuis is bezorgd geen onzekerheid kon bestaan, moet het ervoor worden gehouden dat duidelijk was voor welke afdeling dit was bestemd. Aangenomen mag dan ook worden dat de aanvraag op de dag van bezorging dan wel hooguit een dag later op de vakafdeling is afgestempeld. Gelet op de geschetste gang van zaken is niet geloofwaardig dat de aanvraag van [appellante] op 9 april 2005 is bezorgd en het vanaf maandag 11 april nog vier dagen zou hebben geduurd alvorens de aanvraag op de juiste afdeling is terecht gekomen. Aannemelijk is dat de aanvraag eerst op 14 of 15 april 2005, en dus te laat, op het gemeentehuis is bezorgd. Daaraan doen de door [appellante] overgelegde processen-verbaal van de getuigenverhoren op 16 mei 2008 van Van Brecht en [een cliënt] van Van Brecht die hem destijds zou hebben vergezeld - ten overstaan van de rechter-commissaris van de rechtbank niet af. Daarin is neergelegd dat de aanvraag op zaterdag 9 april 2005 zou zijn bezorgd. Die verklaring overtuigt niet. Daarin is enerzijds vermeld dat Van Brecht ten tijde van de indiening van de aanvraag wist dat hij haast diende te maken in verband met het verwachte spoedige van kracht worden van het nieuwe bestemmingsplan. Anderzijds staat daarin vermeld dat Van Brecht in het bezwaarschrift tegen de afwijzing van de bouwaanvraag de datum van 15 april 2005 als datum van indiening van de bouwaanvraag heeft vermeld, omdat die datum op dat moment nog niet zo van belang was. Dat moment betreft het tijdstip van het bezwaarschrift, te weten 10 april 2006, bijna een jaar later. Dat het college diende te weten dat hij een onjuiste datum had genoemd, omdat hij in de procedure ter zake van het stilleggen van het plaatsen van de woonwagen in zijn aanvullende bezwaarschrift van 15 oktober 2005 had gesteld dat hij per abuis in zijn eerdere bezwaarschrift van 4 oktober 2005 als ontvangstdatum van de aanvraag de datum van de stempel van de gemeente had vermeld terwijl hij die aanvraag al op 9 april 2005 had verstuurd, ziet de Afdeling niet in.
2.4.3. Gelet op het voorgaande is de rechtbank terecht en op goede gronden tot de slotsom gekomen dat het college ervan mocht uitgaan dat de aanvraag van [appellante] is ontvangen op 15 april 2005, zodat daarop mocht worden beslist met inachtneming van het vanaf 14 april 2005 geldende beleid. Het betoog van [appellante] ter zake faalt.
2.5. Het betoog van [appellante] dat zij, gelet op het gegeven dat in andere gevallen wel bouwvergunningen zijn verleend voor het plaatsen van woonwagens, erop mocht vertrouwen dat haar die ook zou worden verleend, faalt ten slotte evenzeer. Gebleken is dat in de door haar genoemde gevallen aanspraken konden worden ontleend aan het vóór 14 april 2005 geldende beleid, dan wel dat daarvoor vanwege bijzondere omstandigheden een gedoogbesluit is genomen. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat van gelijke gevallen geen sprake is.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2008