200706641/1.
Datum uitspraak: 9 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Economische Zaken,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. Awb 06/343 van de rechtbank Groningen van 6 augustus 2007 in het geding tussen:
de besloten vennootschap "Hanseland B.V.", gevestigd te Groningen,
de staatssecretaris van Economische Zaken.
Bij brief van 13 mei 2005 heeft de staatssecretaris van Economische Zaken (hierna: de staatssecretaris) aan de besloten vennootschap "Hanseland B.V." (hierna: Hanseland) medegedeeld dat haar voorstel voor een project betreffende de productie van gemodificeerd zetmeel in Turkije niet verder in behandeling wordt genomen.
Bij brief van 16 januari 2006 heeft de staatssecretaris aan Hanseland meegedeeld dat haar voorstel niet alsnog in behandeling kan worden genomen.
Bij uitspraak van 6 augustus 2007, verzonden op 18 augustus 2007, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van het door Hanseland daartegen ingestelde beroep en het beroep doorgezonden naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: het College). Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 september 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 oktober 2007.
Hanseland heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 februari 2008, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. K. Ulmer en mr. B. Zuiderwijk, werkzaam bij de Economische Voorlichtingsdienst, en mr. K.M. Bresjer, werkzaam bij het ministerie van Economische Zaken, en is verschenen.
Voorts is ter zitting Hanseland, vertegenwoordigd door mr. M. Sanna, advocaat te Leeuwarden, alsmede door haar [directeur], als eiseres gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c en e, van de Kaderwet EZ-subsidies (hierna: de Kaderwet) kan de minister subsidies verstrekken voor activiteiten welke passen in het beleid met betrekking tot het midden- en kleinbedrijf en in het exportbevorderingsbeleid.
Ingevolge artikel 9 kan een belanghebbende beroep instellen bij het College tegen een besluit, genomen op grond van deze wet.
2.2. De rechtbank heeft zich onbevoegd geacht en het beroep van Hanseland aan het College doorgezonden, omdat naar haar oordeel sprake is van een besluit op een aanvraag om een subsidie die is gebaseerd op de Kaderwet, waartegen beroep openstaat bij het College.
2.3. De staatssecretaris betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van een subsidiebesluit op grond van de Kaderwet. Anders dan de rechtbank heeft overwogen is geen sprake van een subsidiebesluit, maar is de tender 'business to business' in het kader van het Programma Samenwerking Oost-Europa een aanbesteding van privaatrechtelijke aard. Ter zake van deze tender kan uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter worden ingesteld, aldus de staatssecretaris.
2.3.1. De Afdeling overweegt naar aanleiding van dit betoog als volgt. De bestuursrechter is slechts bevoegd kennis te nemen van het beroep van Hanseland indien het gericht is tegen een besluit op een aanvraag om subsidie. Voorafgaand aan de vraag of daarvan sprake is, dient de vraag te worden beantwoord welke bestuursrechter hierover een oordeel gevraagd kan worden.
Indien zou moeten worden geoordeeld dat de brief van 13 mei 2005 moet worden aangemerkt als een besluit op een aanvraag om subsidie, dan ziet die beslissing op verstrekking van subsidie op het door de Kaderwet bestreken terrein. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de met het Programma Samenwerking Oost-Europa nagestreefde beleidsdoelen passen in het beleid met betrekking tot het midden- en kleinbedrijf en in het exportbevorderingsbeleid als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c respectievelijk e van de Kaderwet, zodat met het oog daarop de te verstrekken subsidies subsidies zijn als bedoeld in die bepaling.
Gelet hierop en op het bepaalde in artikel 9 van de Kaderwet, is het aan het College om te beoordelen of sprake is van een subsidie als bedoeld in de Kaderwet. De rechtbank heeft zich dan ook terecht onbevoegd verklaard en het beroep van Hanseland aan het College doorgezonden. Het door de staatssecretaris aangevoerde kan derhalve niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van bij Hanseland in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (ministerie van Economische Zaken) aan Hanseland onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. bepaalt dat van de Staat der Nederlanden (ministerie van Economische Zaken) een griffierecht van € 428,00 (zegge: vierhonderdachtentwintig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. R.R. Winter, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2008