200706961/1.
Datum uitspraak: 9 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 augustus 2007 in zaak nr. 02/5307 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum, als rechtsopvolger van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Bij besluit van 8 december 1998 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) aan appellante op grond van de Subsidieverordening Stadsvernieuwing Amsterdam 1994 (hierna: de Subsidieverordening) voor het zogeheten Saskiahuis, gelegen aan het Waterlooplein, de Jodenbreestraat en de Zwanenburgwal te Amsterdam, (hierna: het pand) een bijdrage toegekend van ƒ 661.539,00/€ 300.193,30 (inclusief leges) op een termijn van 15 jaar na definitieve vaststelling van de bijdrage door het college.
Bij besluit van 28 februari 2002 heeft het college − na vernietiging door de rechtbank van een eerder besluit − het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover dat betrekking heeft op de vaststelling van de hoogte van de subsidiabele kosten inzake sloopwerk fundaties, heiwerk en gevelreiniging, de subsidiabele kosten daarvoor vastgesteld op ƒ 481.589,00/€ 218.535,56, en die kosten voor tweevijfde deel voor subsidie in aanmerking gebracht en het bezwaar voor het overige opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 augustus 2007, verzonden op 21 augustus 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum (hierna: het dagelijks bestuur) binnen 6 weken na het verzenden van de uitspraak een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 oktober 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 30 oktober 2007.
Bij besluit van 11 december 2007 heeft het dagelijks bestuur het door [appellante] tegen het besluit van 8 december 1998 gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en voor het overige opnieuw ongegrond verklaard.
Bij brief van 17 januari 2008 heeft [appellante] hierop een reactie gegeven. Vervolgens heeft [appellante] een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 mei 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. S. Levelt, advocaat te Amsterdam, en Y. Kampman, bedrijfsjurist, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. drs. R. Stam en H. Hemstede, beiden ambtenaar in dienst van het stadsdeel, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1 van de Subsidieverordening, voor zover thans van belang, wordt in die verordening verstaan onder:
- casco: de hoofdstructuur van een pand, bestaande uit:
- dragende onderdelen (funderingen, gevels, balkdragende muren, kapconstructies en balklagen);
- binnenafwerkingen (zoals binnenpleisterwerk en gewelven);
- buitenafwerkingen (schilderwerk, pleisterwerk en voegwerk);
- schoorstenen, dakkapellen, kozijnen, ramen en deuren;
- dakbedekkingen, goten en hemelwaterafvoeren;
- restauratie: herstelwerkzaamheden die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van een monument en die het normale onderhoud te boven gaan;
- subsidiabele kosten: kosten die noodzakelijk zijn om de onderdelen van een monument of beeldbepalend pand, die monumentale of beeldbepalende waarden bezitten, op sobere en doelmatige wijze te herstellen of te conserveren.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders de eigenaar van een monument een bijdrage toekennen in de subsidiabele kosten van een restauratie.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder a, wordt onder de subsidiabele kosten van een restauratie verstaan het deel van de aanneemsom dat betrekking heeft op het herstel van (onderdelen van) het casco, alsmede onderdelen die de monumentale waarde van het pand mede bepalen, zoals decoratieve gevelelementen en stoepen, en interieuronderdelen, zoals betimmeringen, plafonds en schoorsteenmantels.
Gelet op de Verordening op de stadsdelen van de gemeente Amsterdam moet in de plaats van "burgemeester en wethouders" zoals opgenomen in de artikelen van de Subsidieverordening "het dagelijks bestuur" worden gelezen.
2.2. Ingevolge artikel 6:18, eerste lid en artikel 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, wordt het hoger beroep geacht mede een beroep in te houden tegen het besluit van 11 december 2007.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de kosten voor het vervangen van de kap Waterlooplein, waaronder die voor de ruwbouwwerkzaamheden, ingevolge de Subsidieverordening niet subsidiabel zijn. Zij voert hiertoe aan dat, samengevat weergegeven, de kap deel uitmaakt van het casco, deze de monumentale waarde mede bepaalt en de bestaande kap gelet op de zeer slechte staat van het hout niet kon worden gehandhaafd, waardoor deze volledig is vernieuwd.
2.3.1. Uit artikel 6, eerste lid en derde lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met de begripsomschrijvingen in artikel 1 van de Subsidieverordening, volgt dat werkzaamheden aan een monument, als hier aan de orde, voor subsidie op grond van deze verordening in aanmerking kunnen komen als deze noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het monument en zijn gericht op het herstellen of conserveren van de monumentale waarde. De rechtbank heeft hieruit afgeleid dat het gebruik van nieuwe materialen slechts onderdeel uitmaakt van de restauratie voor zover dit voor de restauratie noodzakelijk is en niet zo overheersend dat sprake is van vernieuwing.
Tijdens een hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie ter voorbereiding van het besluit op bezwaar van 28 februari 2002 heeft T. Rouwhorst, werkzaam bij het Bureau Monumentenzorg, gesteld dat, samengevat weergegeven, voor het vervangen van de kap geen ambachtelijke materialen, houten spanten en traditionele constructies zijn gebruikt. [appellante] heeft dat erkend. De Afdeling deelt het oordeel van de rechtbank dat daardoor de bouwhistorische waarde van de kap niet behouden is gebleven en dat geen sprake is van werkzaamheden gericht op het herstellen of conserveren van een monumentaal onderdeel van het pand, zodat de in verband daarmee gemaakte kosten niet subsidiabel zijn op grond van de Subsidieverordening. Dat de vorm en het uiterlijk van de nieuwe kap gelijk zijn aan de originele kap is daarvoor niet voldoende, noch dat het Bureau Monumentenzorg heeft ingestemd met de algehele vernieuwing van de kap. Doorslaggevend is dat de historische constructie niet behouden is gebleven.
Het vorenoverwogene brengt met zich dat ook de kosten voor de ruwbouwwerkzaamheden die verband houden met het vervangen van de kap ten bedrage van - naar niet in geschil is − ƒ 6.420,00 (€ 2.913,27), niet subsidiabel zijn.
Het betoog faalt derhalve.
2.4. Voorts betoogt [appellante] tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de kosten die zijn gemaakt in verband met het aanbrengen van de vensterbanken in het pand, subsidiabel zijn. Het college heeft onweersproken gesteld dat nieuwe vensterbanken zijn aangebracht. Derhalve is geen sprake van het herstellen of conserveren van bestaande monumentale vensterbanken en zijn de hiervoor gemaakte kosten niet subsidiabel.
2.5. [appellante] voert eveneens tevergeefs aan dat de rechtbank heeft miskend dat de kosten die zijn gemaakt voor het plaatsen van schuttingen in verband met de werkzaamheden voor de restauratie van het pand subsidiabel zijn. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het plaatsen van schuttingen verband houdt met het verrichten van bouwwerkzaamheden, maar niet in die mate met het ten dele gericht zijn van die werkzaamheden op het herstellen of conserveren van de monumentale waarde van het pand om de daarvoor gemaakte kosten subsidiabel te achten. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het dagelijks bestuur onweersproken heeft gesteld dat de kosten in verband met het plaatsen van schuttingen nooit als zelfstandig subsidiabele kosten in de zin van de Subsidieverordening worden aangemerkt. Het beroep van [appellante] op de beleidsregels Onderhoud en Restauratie Monumenten, kan niet tot een ander oordeel leiden, reeds omdat deze zijn vastgesteld ter aanvulling van het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten 1997, en de Subsidieverordening een andere regeling met een eigen toetsingskader is.
2.6. Verder voert [appellante] aan dat de rechtbank door te overwegen dat de kosten voor het impregneren en beschermen van de ondergevels tegen graffity niet subsidiabel zijn, heeft miskend dat zonder het uitvoeren van deze werkzaamheden de restauratie onvolledig zou zijn.
2.6.1. Zoals hiervoor reeds is overwogen, dienen kosten te zijn gemaakt in verband met het herstellen of conserveren van een monument.
De herstelwerkzaamheden aan de ondergevels waren noodzakelijk voor de instandhouding van het monument. Het vervolgens direct impregneren en beschermen van de ondergevels tegen graffity ter bescherming en conservering van die gevels ligt in het verlengde van het herstel en kan daarom niet los worden gezien van de restauratie. De rechtbank heeft de daarvoor gemaakte kosten dan ook ten onrechte niet subsidiabel geacht.
2.7. Gelet hierop is het hoger beroep gegrond. Nu zij het besluit van 28 februari 2002 al heeft vernietigd, dient de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, te worden bevestigd, zij het, gelet op hetgeen onder 2.6.1 is overwogen, met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.8. Nu in het besluit van 11 december 2007 door middel van het daaraan ten grondslag gelegde advies van de bezwaarschriftencommissie de overwegingen in de aangevallen uitspraak ten aanzien van het al dan niet subsidiabel achten van de in hoger beroep in geschil zijnde kosten woordelijk zijn overgenomen en dus ook die wat betreft het impregneren en beschermen van de ondergevels tegen graffity, is het hiertegen gerichte beroep om die reden gegrond en komt dit besluit voor vernietiging in aanmerking. Het dagelijks bestuur dient, met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak van de Afdeling, een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
2.9. Het dagelijks bestuur dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. bevestigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 augustus 2007 in zaak nr. 02/5307, voor zover aangevallen;
III. verklaart het beroep gericht tegen het besluit van het dagelijks bestuur van 11 december 2007, kenmerk MID/BJZ 98-07-0288, gegrond en vernietigt dit besluit;
IV. veroordeelt het dagelijks bestuur tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 966,00 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Amsterdam aan [appellante] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de gemeente Amsterdam aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 428,00 (zegge: vierhonderdachtentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Dallinga
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2008