200803843/2.
Datum uitspraak: 2 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
verzoeker,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1459 van de rechtbank Amsterdam van 14 april 2008 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [plaats]
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Bij besluit van 24 oktober 2006 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister) geweigerd om ten behoeve van [wederpartij] een verklaring van geen bezwaar af te geven.
Bij besluit van 14 maart 2007 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 april 2008, verzonden op 15 april 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 14 maart 2007 vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op het bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 mei 2008, hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft de minister de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 juni 2008, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. M.A. Eckhardt, ambtenaar in dienst van het departement, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. T.M. van Angeren, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek van de minister strekt ertoe om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat in afwachting van de uitspraak op het ingestelde hoger beroep geen gevolg hoeft te worden gegeven aan de in hoger beroep bestreden uitspraak.
2.3. De rechtbank heeft aan de vernietiging van het in bezwaar gehandhaafde besluit het oordeel ten grondslag gelegd dat voldaan is aan de in artikel 8, tweede lid, van de Wet veiligheidsonderzoeken neergelegde weigeringsgrond en dat de minister derhalve bevoegd was [wederpartij] een verklaring van geen bewaar voor het vervullen van een vertrouwensfunctie op een Nederlandse burgerluchthaven te weigeren, doch dat de minister, gelet op de omstandigheden van het voorliggende geval, verzuimd heeft te motiveren hoe die omstandigheden zijn gewogen bij het nemen van het besluit om van die bevoegdheid gebruik te maken.
Gelet op de overwegingen die de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd, vloeit, anders dan de minister betoogt, uit de uitspraak van de rechtbank geen dwingende verplichting voor de minister voort om bij het opnieuw beslissen wel een verklaring van geen bezwaar af te geven. Dat bij het nieuwe besluit op bezwaar nieuwe feiten en omstandigheden moeten worden meegenomen kan geen reden zijn voor de minister om geen gevolg te hoeven geven aan de uitspraak van de rechtbank.
Nu het in het belang van een efficiënte en finale geschillenbeslechting is dat het nieuwe besluit op bezwaar en de aangevallen uitspraak beide in de bodemprocedure kunnen worden beoordeeld, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe dient te worden afgewezen.
2.4. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
II. veroordeelt de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Den Broeder
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2008