ECLI:NL:RVS:2008:BD6693

Raad van State

Datum uitspraak
9 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200707594/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • P.A. Offers
  • D. Roemers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijstelling voor woningbouw in strijd met bestemmingsplan en structuurvisie

In deze zaak gaat het om de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente om vrijstelling te verlenen voor de bouw van negen woningen op een perceel dat volgens het bestemmingsplan de bestemming 'Agrarische doeleinden' heeft. Het college heeft op 18 oktober 2005 besloten om geen vrijstelling te verlenen op basis van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), omdat het bouwplan niet past binnen de gewenste ruimtelijke ontwikkeling zoals vastgelegd in de 'Structuurvisie Delden'.

Appellanten, [appellante A] en [appellant B], hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Almelo heeft in een eerdere uitspraak op 21 september 2007 het beroep van appellanten tegen de beslissing van het college eveneens ongegrond verklaard. Hierop hebben appellanten hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 23 mei 2008 behandeld. Appellanten betoogden dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het college op goede gronden de vrijstelling had kunnen weigeren. Zij voerden aan dat het bouwplan niet in strijd was met de structuurvisie en dat het college toezeggingen had gedaan om medewerking te verlenen aan het bouwplan. De Raad van State oordeelde echter dat het college beleidsvrijheid heeft en dat de rechter terughoudend moet toetsen of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college terecht had geweigerd om vrijstelling te verlenen. De beslissing van het college was in overeenstemming met de gewijzigde structuurvisie en de belangenafweging was zorgvuldig uitgevoerd. Het hoger beroep van appellanten werd ongegrond verklaard, en de Raad van State bevestigde de aangevallen uitspraak zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200707594/1.
Datum uitspraak: 9 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante A], gevestigd te [plaats], en [appellant B], wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/889 van de rechtbank Almelo van 21 september 2007 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 oktober 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente (hierna: het college) geweigerd vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) te verlenen aan [appellante A] en [appellant B] (hierna: [appellant]) voor de bouw van 9 woningen aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 20 juni 2006 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 september 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 oktober 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 november 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2008, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.A. Grapperhaus, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. W. van de Wetering, advocaat te Enschede, en mr. P. Braamhaar, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Braak" rust op het perceel de bestemming "Agrarische doeleinden", categorie AG.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de planvoorschriften, mogen de gronden, op de kaart bestemd voor agrarische doeleinden, categorie AG, uitsluitend worden gebruikt voor akkerbouw, tuinbouw, veeteelt of enige andere tak van bodemcultuur met de daarbij behorende agrarische bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen, bijgebouwen, andere bouwwerken en andere werken.
Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met de ter plaatse geldende bestemming.
2.2. Blijkens het besluit van 18 oktober 2005 is de vrijstelling geweigerd omdat het bouwplan niet past in de voor het gebied gewenste ruimtelijke ontwikkeling zoals uitgewerkt in de "Structuurvisie Delden", vastgesteld op 21 december 2004 (hierna: de structuurvisie).
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat het college op goede gronden vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen weigeren. [appellant] voert hiertoe aan dat de rechtbank aan haar conclusie niet ten grondslag heeft kunnen leggen dat het college met juistheid heeft gesteld dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde van een goede ruimtelijke onderbouwing. Volgens [appellant] is het bouwplan, anders dan het college stelt, niet in strijd met de structuurvisie. Het door de gemeenteraad (hierna: de raad) in het beleid opgenomen uitgangspunt "geen groen voor rood" is immers niet van toepassing op het perceel, omdat dit beleid ziet op groenvoorzieningen en het perceel dat niet is. Verder had het college de structuurvisie niet aan het besluit ten grondslag mogen leggen, nu deze onzorgvuldig en op grond van onjuiste feiten tot stand is gekomen.
[appellant] beroept zich voorts op het vertrouwensbeginsel, betogende dat het college meermalen, zowel mondeling als schriftelijk, heeft toegezegd om medewerking te verlenen aan het bouwplan en bevoegd is zonder nadere bemoeienis van de raad vrijstelling te verlenen op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO.
2.4. De beslissing al dan niet vrijstelling te verlenen voor de bouw van de woningen behoort - in dit geval - tot de bevoegdheden van het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit de vrijstelling te weigeren heeft kunnen komen.
2.4.1. De structuurvisie is gewijzigd vastgesteld. Daarbij is het uitgangspunt "geen groen voor rood" onder het kopje "Groenvoorzieningen" in die zin gewijzigd, dat afgezien van een zeer incidentele invulling het uitgangspunt geen "groen" voor "rood" is. Hieraan is toegevoegd dat dit impliceert dat de [locatie] niet aangewezen wordt als woningbouwlocatie. Blijkens de notulen van de raadsvergadering van 21 december 2004 en de toelichting op het amendement is afgezien van woningbouw op het perceel omdat volgens de gemeenteraad de stukken groen in de kern van Delden passen binnen de karakteristiek van Delden, als zodanig een functie vervullen en het van groot belang is dat de groene ruimtes die er zijn behouden blijven. Gelet op de gewijzigde vaststelling, de notulen en de toelichting op het amendement heeft de rechtbank terecht overwogen dat het plan tot woningbouw aan de [locatie] in strijd is met de vastgestelde structuurvisie.
Een college kan de bevoegdheid niet worden ontzegd om in verband met gewijzigd gemeentelijk planologisch beleid, zoals in dit geval het oordeel van de raad na uitvoerige beraadslagingen omtrent de gewenstheid van woningbouw op het perceel, terug te komen op een aanvankelijke bereidheid medewerking te verlenen aan een vrijstellingsprocedure op basis van artikel 19 van de WRO. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 7 juni 2006 in zaak nr.
200510412/1, waarin is overwogen dat het niet in strijd is met de WRO om van de vrijstellingsbevoegdheid geen gebruik te maken met verwijzing naar gewijzigd beleid. Dat onder de hiervoor geschetste omstandigheden het college niet tot het gebruik maken van de vrijstellingsbevoegdheid is overgegaan, kan het college niet worden verweten. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de situatie zodanig gewijzigd was dat voor een vrijstelling geen plaats meer was. Dat de raadsleden volgens [appellant] op het moment dat zij het amendement aannamen niet op de hoogte waren van het bouwplan van [appellant] doet -wat daar ook van zij- daar niet aan af. Zij waren in ieder geval hiervan op de hoogte op het moment dat het beleid op 24 juni 2005, naar aanleiding van het verzoek van het college om een voorbereidingsbesluit voor de [locatie] te nemen, werd bevestigd.
Van een onzorgvuldige of onjuiste belangenafweging dan wel een ondeugdelijke motivering is, de geschetste omstandigheden in aanmerking genomen, geen sprake, ook al stonden er voor [appellant] financiële belangen op het spel. Het betoog van [appellant] faalt.
2.4.2. Voor zover [appellant] met een beroep op het vertrouwensbeginsel betoogt dat het college gehouden was de vrijstelling en bouwvergunning te verlenen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat dit niet het geval is, nu [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er namens het college concrete toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan hij het in rechte te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat vrijstelling zou worden verleend. Ook kon [appellant] geen vertrouwen ontlenen aan de brief van 9 juli 2004, gelet op het voorbehoud dat het college daarin heeft gemaakt, noch aan de ontwerpen van 14 juni 2004 en 24 juni 2004 voor de Structuurvisie Delden, gelet op de eigen aard van een ontwerp en op het vorenoverwogene ten aanzien van zijn bevoegdheid zich te beroepen op gewijzigd beleid.
2.4.3. De rechtbank is op goede gronden tot de conclusie gekomen dat niet kan worden geoordeeld dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten voor het bouwplan geen vrijstelling met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO, te verlenen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Soede
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2008
270-564.