200707258/1.
Datum uitspraak: 9 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/195 van de rechtbank Amsterdam van 28 augustus 2007 in het geding tussen:
de stichting Stichting Fonds voor de beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst, gevestigd te Amsterdam.
Bij besluit van 2 februari 2006 heeft het bestuur van de stichting Stichting Fonds voor de beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst (hierna: het bestuur) een aanvraag van [appellant] om een subsidie afgewezen.
Bij besluit van 6 juli 2006 heeft het bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 augustus 2007, verzonden op 7 september 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 oktober 2007, hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juni 2008, waar [appellant], in persoon, en het bestuur, vertegenwoordigd door mr. C.A. Lindo, werkzaam bij de Stichting Fonds voor de beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder l, van de nieuwe Regeling Stimuleringssubsidies (hierna: de Regeling) wordt in deze regeling onder bijdrage werkbudget verstaan een aan een kunstenaar verleende bijdrage in de kosten van de uitvoering van een artistiek werkplan, dat hetzij in de tijd begrensd is, hetzij leidt tot een concreet resultaat of beide.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, kan het bestuur, voor zover thans van belang, ingevolge de doelstelling van de stichting, volgens de bepalingen, vastgesteld in dit reglement, op hun aanvraag bijdrages werkbudget aan kunstenaars toekennen, indien de artistieke prestaties van de aanvrager in samenhang met het project waarvoor de aanvraag wordt ingediend naar het oordeel van het bestuur, de subcommissie of de werkgroep gehoord, van belang zijn voor de hedendaagse beeldende kunsten voor Nederland.
Ingevolge artikel 18, vijfde lid, dient het bevoegd adviesorgaan bij de beoordeling van de aanvragen voor een bijdrage werkbudget een oordeel te geven over de artistieke prestaties van de aanvrager in samenhang met het plan zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid.
Ingevolge het zesde lid komt het bevoegde adviesorgaan tot een negatief advies over de aanvraag indien het de in het vijfde lid van dit artikel bedoelde prestaties in samenhang met het plan van de aanvrager niet van voldoende belang acht.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, wordt geen subsidie verstrekt dan na een voorafgaand positief advies van het bevoegd adviesorgaan.
2.2. [appellant] heeft een aanvraag ingediend voor een bijdrage werkbudget op grond van de Regeling voor een werk waarin met een in twee landelijke dagbladen op te nemen advertentie de idee antiperformance naar buiten wordt gebracht. Bij besluit van 2 februari 2006 heeft het bestuur deze aanvraag afgewezen, overeenkomstig het advies van 26 januari 2006 van de werkgroep Beeldende Kunst A van de Commissie Stimuleringssubsidies. De afwijzing is, na overleg met de voorzitter van de werkgroep, in bezwaar gehandhaafd. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling, overwogen dat het bestuur niet onzorgvuldig heeft gehandeld en evenmin het bestreden besluit van 6 juli 2006 ondeugdelijk heeft gemotiveerd, en heeft het beroep van [appellant] tegen dat besluit ongegrond verklaard.
2.3. Voor zover het betoog van [appellant] ziet op een in 2003 door het bestuur gesubsidieerd project, kan dit in dit hoger beroep niet aan de orde komen. Het onderwerp van dit hoger beroep is het besluit van 6 juli 2006 waarbij het bestuur het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een subsidie voor een ander, afzonderlijk te beoordelen, project ongegrond heeft verklaard.
2.4. Omdat een aanvraag slechts wordt getoetst aan de in artikel 2, tweede lid, van de Regeling opgenomen criteria, is, anders dan [appellant] meent, bij de beoordeling van een aanvraag niet van belang of een aanvrager zijn intenties met zijn werk heeft gerealiseerd.
Hoewel [appellant] stelt dat het aan de afwijzing ten grondslag liggende advies van de werkgroep inadequaat is, omdat de werkgroep zijn werk niet heeft begrepen, blijkt uit het advies en uit de in het besluit op bezwaar opgenomen nadere verduidelijking hiervan, dat de werkgroep voor zijn inhoudelijke oordeel over de vraag of het werk in aanmerking komt voor subsidie op grond van de Regeling, heeft meegewogen dat de resultaten en effectiviteit van het werk te klein zijn en het daardoor zijn doel voorbij schiet. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat de aanvraag inhoudelijk door deskundigen is beoordeeld, en dat, met inachtneming van het beperkte toetsingskader dat de rechter in gevallen als hier aan de orde toekomt, niet is gebleken dat het bestuur niet op het advies van de werkgroep heeft kunnen afgaan of dat het besluit ondeugdelijk is gemotiveerd. De stelling van [appellant] dat zijn deskundigheid inzake beeldende kunst niet onder doet voor die van een beoordelingscommissie, doet daaraan, gelet op de in de Regeling neergelegde procedure en de rol van het adviesorgaan, niet af.
2.5. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd kan niet leiden tot het door hem beoogde doel. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2008