ECLI:NL:RVS:2008:BD6689

Raad van State

Datum uitspraak
9 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200707133/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen vergoeding uitkeringskosten na ontslag leerkracht

In deze zaak heeft de stichting Stichting participatiefonds voor het Onderwijs op 29 augustus 2007 het bezwaar van de stichting Stichting voor Openbaar Voortgezet Onderwijs Noord- en Midden-Drenthe niet-ontvankelijk verklaard. Dit bezwaar was gericht tegen het besluit van het participatiefonds om geen vergoeding te geven voor uitkeringskosten die voortvloeien uit het ontslag van een leerkracht. De stichting heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij aanvoert dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift verschoonbaar was, omdat de rechtspositie van de medewerker niet duidelijk was. De stichting stelt dat zij als rechtsopvolger van het bevoegd gezag dat de medewerker heeft ontslagen, niet tijdig over de benodigde informatie beschikte om het bezwaarschrift in te dienen. De Raad van State heeft echter geoordeeld dat de stichting, ondanks haar onbekendheid met het ontslag, de mogelijkheid had om tijdig informatie op te vragen bij haar rechtsvoorganger. De termijnoverschrijding werd niet als verschoonbaar beschouwd, waardoor het participatiefonds het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep van de stichting is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 9 juli 2008.

Uitspraak

200707133/1.
Datum uitspraak: 9 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting voor Openbaar Voortgezet Onderwijs Noord- en Midden-Drenthe, gevestigd te Assen,
appellante,
en
de stichting Stichting participatiefonds voor het Onderwijs,
verweerster.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 augustus 2007 heeft de stichting Stichting participatiefonds voor het Onderwijs (hierna: het participatiefonds) het bezwaar van de stichting Stichting voor Openbaar Voortgezet Onderwijs Noord- en Midden-Drenthe (hierna: de stichting) tegen het besluit van het participatiefonds om niet over te gaan tot vergoeding van uitkeringskosten die voortvloeien uit het ontslag van een leerkracht, niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft de stichting bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 9 oktober 2007, beroep ingesteld.
Het participatiefonds heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juni 2008, waar het participatiefonds, vertegenwoordigd door mr. H.P. Coppens, werkzaam bij het participatiefonds, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. Vast staat dat de termijn voor indiening van het bezwaarschrift is overschreden. De stichting betoogt evenwel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat de rechtspositie van de medewerker wiens ontslag het betreft, voor haar niet duidelijk was. Het ontslag heeft plaatsgevonden vóór een fusie tussen de onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Assen vallende Prof. Dr. L. van Gelderschool en het onder haar vallende Dr. Nassau College. Zij is als rechtsopvolger in de plaats getreden van het bevoegd gezag dat de medewerker heeft ontslagen. Daardoor waren de gegevens omtrent het ontslag niet bij haar beschikbaar. Omdat zij voor de aanlevering van aanvullende gegevens afhankelijk was van een derde, namelijk de gemeente Assen, kon zij het bezwaarschrift niet op tijd indienen, aldus de stichting.
2.3. Dit betoog faalt. De stichting is de rechtsopvolger van het bevoegd gezag dat de betrokken medewerker heeft ontslagen. Ingevolge artikel 42c, derde lid, van de Wet op het voorgezet onderwijs treedt bij bestuursoverdracht van een openbare school de verkrijgende rechtspersoon in alle uit de wet voortvloeiende rechten en verplichtingen van zijn rechtsvoorganger. Hiertoe behoren ook de uit het ontslag van de betrokken medewerker voortvloeiende rechten en verplichtingen. Voor zover de stichting onbekend was met het ontslag door haar rechtsvoorganger, heeft zij hiervan kennis kunnen nemen in een aan haar gerichte brief van het participatiefonds van 5 oktober 2006. Zij had vanaf dat moment gegevens omtrent het ontslag bij haar rechtsvoorganger kunnen opvragen en dit had ook op haar weg gelegen. Dat zij het participatiefonds aanvankelijk voor nadere informatie heeft doorverwezen naar haar rechtsvoorganger en dat deze haar later niet tijdig gegevens heeft aangeleverd, komt voor haar risico, net als het door haar genoemde gegeven dat zij zich in de bezwaartermijn heeft vergist, zodat geen grond bestaat voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Het participatiefonds heeft het bezwaar dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2008
18-554.