ECLI:NL:RVS:2008:BD6686

Raad van State

Datum uitspraak
1 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200803475/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake bouwvergunning voor woningen en zorgwoningen in Woerden

Op 6 februari 2007 verleende het college van burgemeester en wethouders van Woerden aan Reebun Projecten B.V. een vrijstelling en bouwvergunning voor het oprichten van 185 woningen en 23 zorgwoningen met ondergrondse parkeervoorziening op een perceel in Woerden. Dit besluit werd door enkele verzoekers aangevochten, waarna het college op 31 mei 2007 het bezwaar ongegrond verklaarde. De rechtbank Utrecht verklaarde op 3 april 2008 het beroep van de verzoekers ongegrond. Hierop hebben de verzoekers hoger beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 19 juni 2008 behandeld. Tijdens de zitting verklaarde de vergunninghoudster dat er momenteel alleen sloopwerkzaamheden plaatsvinden voor de bouwblokken A en B, en dat er geen gebruik zal worden gemaakt van de eerder verleende vrijstelling en bouwvergunning. De voorzitter concludeerde dat er onvoldoende spoedeisend belang was bij het verzoek om voorlopige voorziening, aangezien de vergunninghoudster niet van plan was om de bouwplannen uit te voeren.

Daarnaast oordeelde de voorzitter dat de argumenten van de verzoekers niet voldoende onderbouwd waren om aan te nemen dat de eerdere uitspraak van de rechtbank in de bodemprocedure niet in stand zou blijven. De voorzitter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200803475/2.
Datum uitspraak: 1 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1785 van de rechtbank Utrecht van 3 april 2008 in het geding tussen:
[verzoekers]
en
het college van burgemeester en wethouders van Woerden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 februari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Woerden (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Reebun Projecten B.V." (hierna: vergunninghoudster) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van 185 woningen en 23 zorgwoningen met ondergrondse parkeervoorziening op het perceel ingeklemd tussen de Hoge Rijndijk, Hoge Rijndijk 8, de Oude Rijn en de Boerendijk in Woerden (hierna: het perceel).
Bij besluit van 31 mei 2007 heeft het college het door onder meer [verzoekers] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 april 2008, verzonden op 8 april 2008, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door [verzoekers] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 mei 2008, hoger beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 mei 2008, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 juni 2008, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door A.H. Chaudron, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. A. Knottnerus en ing. A.A.M. Mulder, bijgestaan door mr. R.P.M. de Laat, advocaat te Utrecht, als belanghebbende gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het bouwplan, waarvoor het college bij besluit van 6 februari 2007 vrijstelling en bouwvergunning heeft verleend, voorziet in het oprichten van 185 woningen en 23 zorgwoningen, verdeeld over de bouwblokken A, B en C. Bij besluit van 10 maart 2008 heeft het college, naar aanleiding van een daartoe strekkende nieuwe aanvraag, aan vergunninghoudster vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van de bouwblokken A en B op het perceel, waarbij de balkons van die bouwblokken zijn gewijzigd en de oorspronkelijk geplande 23 zorgwoningen zijn vervangen door (starters)woningen.
2.3. Ter zitting heeft vergunninghoudster verklaard dat op dit moment slechts ten aanzien van de bouwblokken A en B sloopwerkzaamheden plaatsvinden. Vergunninghoudster heeft verder verklaard dat van de bij besluit van 6 februari 2007 verleende vrijstelling en bouwvergunning geen gebruik zal worden gemaakt. De voorzitter ziet geen aanleiding om aan deze verklaring te twijfelen. Onder deze omstandigheden bestaat onvoldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.
2.4. Bovendien geeft hetgeen [verzoekers] naar voren brengen, geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de vrijstelling en de bouwvergunning niet mochten worden verleend. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het college aan zijn besluit op bezwaar onder meer een akoestisch onderzoek en een luchtkwaliteitsonderzoek ten grondslag heeft gelegd en dat [verzoekers] niet aannemelijk hebben gemaakt dat het college zich daarop bij het nemen van het besluit niet heeft mogen baseren. Daarbij wordt mede betekenis toegekend aan de omstandigheid dat het door [verzoekers] gestelde niet met een deskundigenrapport is onderbouwd. Voorts acht de voorzitter het, gelet op de ruime bebouwingsmogelijkheden die het bestemmingsplan ter plaatse reeds biedt, voorshands niet aannemelijk dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen.
2.5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Krol, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Krol
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2008
494.