200803449/1 en 200803449/2.
Datum uitspraak: 2 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nrs. 08/828 en 08/829 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 9 april 2008 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuidoost.
Bij besluit van 10 augustus 2007 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuidoost (hierna: het dagelijks bestuur) [appellante] onder aanzegging van bestuursdwang gelast onder meer haar caravan van het terrein [locatie] te [plaats] (hierna: het terrein) te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 5 februari 2008 heeft het dagelijks bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 april 2008, verzonden op 10 april 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 februari 2008 vernietigd en het besluit van 10 augustus 2007 gedeeltelijk herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 mei 2008, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft [appellante] bij deze brief de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 mei 2008, waar [appellante], bijgestaan door mr. S.J.M. Jaasma, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. K.H. Veenendaal, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Het hoger beroep is uitsluitend gericht tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter, voor zover daarbij het besluit van 10 augustus 2007 in stand is gelaten en is bepaald dat [appellante] haar caravan uiterlijk zes weken na bekendmaking van die uitspraak dient te hebben verwijderd.
2.3. [appellante] beschikt niet over een voor het met de caravan innemen van een standplaats benodigde bouwvergunning. Voor zover zij betoogt dat deze niet is benodigd, wordt dat betoog niet gevolgd, reeds omdat uit hetgeen zij ter zitting naar voren heeft gebracht, volgt dat deze op het terrein is geplaatst na de brand in 2002 en het vergunningvereiste toen in ieder geval gold. De conclusie is dat is gehandeld in strijd met artikel 40 van de Woningwet, zodat het dagelijks bestuur ter zake handhavend kon optreden.
2.4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5. [appellante] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat sprake is van misbruik van bevoegdheid en dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die het dagelijks bestuur aanleiding dienen te geven af te zien van handhavend optreden. Zij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat zij de zorg heeft voor een inwonende gehandicapte dochter en een kleindochter van twee jaar oud. Voorts heeft zij gewezen op haar beperkte financiën en heeft zij gesteld dat zij langer gelegenheid dient te krijgen een geschikte woonwagen te zoeken ter vervanging van de caravan.
2.6. Onweersproken is dat de tourcaravan van [appellante] niet voldoet aan de brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit. De voorzitter heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel, dat het daartegen gerichte optreden misbruik van bevoegdheid oplevert. Het dagelijks bestuur heeft te kennen gegeven, dat tegen een woonwagen die wel aan het bestemmingsplan en de brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit voldoet, niet zou worden opgetreden. Uit het feit, dat niet aan de brandveiligheidseisen wordt voldaan volgt dat voor deze caravan geen bouwvergunning kan worden verleend, zodat geen concreet zicht bestaat op legalisering van de situatie. De voorzieningenrechter heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de door [appellante] aangevoerde omstandigheden het langer laten voortbestaan van een met de Woningwet strijdige situatie kunnen rechtvaardigen. [appellante] is reeds geruime tijd op de hoogte is van het feit dat op het terrein sprake is van een illegale situatie die beëindigd dient te worden. De voorzieningenrechter heeft terecht mede betekenis toegekend aan de omstandigheid dat het dagelijks bestuur meerdere keren bereidheid heeft getoond met [appellante] tot een minnelijke oplossing te komen en haar onder voorwaarden de mogelijkheid heeft geboden een woonwagen, met een gratis uitbouw ten behoeve van de inwonende dochter en kleindochter, te huren om de strijdige situatie te beëindigen, alsmede een lening te verstrekken. [appellante] heeft om haar moverende redenen niet van dit aanbod gebruik gemaakt. Evenmin heeft zij zelf voor een vervangende woonwagen gezorgd. Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter voor het oordeel dat het dagelijks bestuur in redelijkheid thans niet tot handhavend optreden over kon gaan, terecht geen grond gevonden en niet ten onrechte bepaald, dat de caravan zes weken na diens uitspraak verwijderd dient te zijn.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2008