200800338/1.
Datum uitspraak: 26 juni 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 05/43103 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 17 december 2007 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 29 augustus 2005 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 17 december 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 14 januari 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. In de grieven 1, 2 en 3 klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de contra-expertise concrete aanknopingspunten biedt voor twijfel aan de juistheid van de taalanalyse van het Bureau Land en Taal (hierna: BLT), nu met de contra-expertise niet alsnog is aangetoond dat de vreemdeling over een actieve kennis van het Kirundi beschikt en ook niet is komen vast te staan dat de vreemdeling wel degelijk afkomstig is uit Burundi.
2.1.1. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Derhalve is het aan de vreemdeling om de door hem aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden tegenover de staatssecretaris aannemelijk te maken en niet aan de staatssecretaris om de verklaringen van de vreemdeling gemotiveerd te weerleggen.
2.1.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 14 juli 2004 in zaak nr. 200401127/1; www.raadvanstate.nl), komt de staatssecretaris, door in het kader van het onderzoek naar de nationaliteit, dan wel naar het land of de plaats van herkomst van de vreemdeling een taalanalyse te laten uitvoeren, de desbetreffende vreemdeling tegemoet in de voldoening aan de ingevolge voormeld artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 op hem rustende last om de aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk te maken, in het geval twijfel gerezen is aan de gestelde identiteit en nationaliteit, waaronder in voorkomende gevallen begrepen de stamafkomst of de plaats van herkomst. Wanneer de taalanalyse deze twijfel niet wegneemt, kan de desbetreffende vreemdeling deze door het laten verrichten van een contra expertise alsnog trachten weg te nemen. Hiertoe kan hij, indien hij van mening is dat de analyse onvolkomenheden bevat, de band, waarop het gesprek ten behoeve van de taalanalyse is opgenomen, desgewenst door een zelf gekozen onafhankelijke deskundige laten beoordelen en zo nodig van commentaar laten voorzien. De desbetreffende vreemdeling kan niet enkel door het plaatsen van kritische kanttekeningen bij de uitgevoerde taalanalyse teweegbrengen dat de staatssecretaris een nieuwe taalanalyse moet laten verrichten, dan wel van een van de taalanalyse afwijkende conclusie uit dient te gaan. Door het achterwege laten van een contra-expertise blijft de gerezen twijfel aan de identiteit en nationaliteit bestaan.
2.1.3. Op grond van hetgeen de vreemdeling tijdens het eerste gehoor omtrent haar directe woon- en leefomgeving heeft verklaard, is bij de minister twijfel gerezen over de opgegeven nationaliteit en plaats van herkomst en heeft hij om die reden een taalanalyse laten verrichten door het BLT.
In het taalanalyserapport van het BLT van 22 juni 2005 is geconcludeerd dat de vreemdeling eenduidig niet te herleiden is tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Burundi. Volgens de analist spreekt de vreemdeling Swahili met een tongval die haar eenduidig buiten Burundi plaatst, kent zij slechts enkele woorden Kirundi die zij evenwel niet correct uitspreekt en is zij voorts niet in staat om gedetailleerde informatie over Burundi te verschaffen.
In het besluit van 29 augustus 2005 en het daarin ingelaste voornemen heeft de minister overwogen dat, nu de vreemdeling toerekenbaar geen documenten heeft overgelegd, als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000, van het asielrelaas van de vreemdeling om het geloofwaardig te achten een positieve overtuigingskracht dient uit te gaan en zich op het standpunt gesteld dat dit niet het geval is, nu de vreemdeling, gelet op het taalanalyserapport, niet kan worden gevolgd in haar verklaring dat zij de Burundese nationaliteit bezit en in dat land heeft gewoond.
2.1.4. In beroep heeft de vreemdeling een contra-expertise van J. Yambi (hierna: Yambi) van 9 juni 2007 overgelegd, waarin geconcludeerd wordt dat het zeer waarschijnlijk is dat de vreemdeling afkomstig is uit Burundi. Volgens Yambi spreekt de vreemdeling standaard Swahili met enkele afwijkende constructies die op een invloed van het Kirundi en het Frans wijzen, gebruikt zij soms spontaan woorden in het Kirundi en heeft zij een aanzienlijke hoeveelheid informatie kunnen verschaffen over Burundi en haar directe leef- en woonomgeving aldaar.
Het BLT heeft op 12 juli 2007 een reactie op de contra expertise gegeven. Volgens het BLT zijn de door Yambi geconstateerde afwijkende constructies niet specifiek te herleiden tot het Kirundi en is ook onduidelijk hoe deze zouden kunnen zijn ontstaan, nu de vreemdeling geen actieve kennis van het Kirundi en overigens ook niet van de Franse taal heeft. Veeleer vormt de constatering van Yambi dat de vreemdeling standaard Swahili spreekt, tezamen met het feit dat zij geen actieve kennis van het Kirundi heeft, volgens het BLT aanleiding om te concluderen dat de vreemdeling niet uit Burundi afkomstig is, aangezien het Swahili dat in haar gestelde plaats van herkomst wordt gesproken significant afwijkt van het standaard Swahili en het voorts volgens het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van november 2006 zeer onwaarschijnlijk is dat personen van Burundese nationaliteit geen Kirundi kunnen spreken. Het BLT heeft voorts opnieuw een taalanalyse verricht en in het daarvan opgemaakte rapport van 11 juli 2007 wordt wederom geconcludeerd dat de vreemdeling eenduidig niet te herleiden is tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Burundi.
Yambi heeft op 23 augustus 2007 gereageerd op voormelde reactie van het BLT en overwogen dat, hoewel de vreemdeling zelf niet goed het Kirundi beheerst, uit haar taalgebruik kan worden afgeleid dat zij woonachtig is geweest in een gebied waar deze taal veelvuldig wordt gesproken.
In de reactie van het BLT, noch het tweede taalanalyserapport ziet Yambi aanleiding om haar eerdere bevindingen en haar conclusie dat de vreemdeling zeer waarschijnlijk afkomstig is uit Burundi niet te handhaven.
2.1.5. Nu ook uit de contra-expertise is gebleken dat de vreemdeling geen actieve kennis van het Kirundi heeft en de uitkomst van de contra-expertise niet zonder meer is dat de vreemdeling op basis van haar gebruik van het Swahili eenduidig te herleiden is tot de spraak- en cultuurgemeenschap van Burundi, is de rechtbank ten onrechte tot het oordeel gekomen dat de contra-expertise concrete aanknopingspunten bevat voor twijfel aan de juistheid van de taalanalyse van het BLT.
De grieven slagen.
2.2. De grieven 4 en 5 hebben geen zelfstandige betekenis.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 29 augustus 2005 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, in zoverre daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
2.4. Niet in geschil is dat de minister in redelijkheid het ontbreken van documenten, als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000, aan de vreemdeling heeft kunnen tegenwerpen. Dientengevolge dient van het asielrelaas van de vreemdeling om het geloofwaardig te achten een positieve overtuigingskracht uit te gaan.
Nu, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, de contra-expertise geen concrete aanknopingspunten biedt voor twijfel aan de juistheid van de taalanalyse van het BLT, bestaat er geen grond voor het oordeel dat de minister zich op basis van de uitkomst van die taalanalyse niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van de vreemdeling een positieve overtuigingskracht mist.
2.5. Het inleidende beroep dient derhalve alsnog ongegrond te worden verklaard.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 17 december 2007 in zaak nr. 05/43103;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Vreken
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2008
434.
Verzonden: 26 juni 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak