ECLI:NL:RVS:2008:BD6128

Raad van State

Datum uitspraak
7 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200707440/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • K. Brink
  • J.H. van Kreveld
  • W. Sorgdrager
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing revisievergunning voor vleesvarkenshouderij door college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel

Op 11 september 2007 verleende het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel een revisievergunning voor een vleesvarkenshouderij aan [vergunninghoudster]. Dit besluit werd op 17 september 2007 ter inzage gelegd. Tegen deze vergunning hebben [appellanten] op 22 oktober 2007 beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij hun gronden op 21 november 2007 aanvulden. De zaak werd op 9 juni 2008 ter zitting behandeld, waar [appellanten] in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J. Schoneveld, en het college vertegenwoordigd was door E.L.A. Kramer en M. van Gils.

De Afdeling bestuursrechtspraak overwoog dat de vergunning betrekking had op het houden van 2.314 vleesvarkens in een stal met een chemisch luchtwassysteem dat 70% reductie biedt. De Afdeling concludeerde dat chemische luchtwassystemen, ondanks hun nadelige neveneffecten, in de regel tot de beste beschikbare technieken behoren. De beroepsgrond van [appellanten] dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de toepassing van deze technieken, werd verworpen.

Daarnaast voerden [appellanten] aan dat het college geen beoordeling van cumulatieve stankhinder had gemaakt. De Afdeling oordeelde dat de Wet geurhinder en veehouderij niet voorziet in een dergelijke toetsing, waardoor het college terecht geen beoordeling had uitgevoerd. Ook de stelling dat er geen beoordeling was gemaakt in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn werd verworpen, omdat de directe omgeving van de woning van [appellanten] geen speciale beschermingszone is.

De Afdeling concludeerde dat het college op goede gronden had geoordeeld dat het belang van milieubescherming niet noopt tot weigering van de vergunning. Het beroep van [appellanten] werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 2 juli 2008.

Uitspraak

200707440/1.
Datum uitspraak: 2 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 september 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een vleesvarkenshouderij aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 17 september 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 oktober 2007, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 november 2007.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juni 2008, waar [appellanten], in persoon en bijgestaan door mr. J. Schoneveld, en het college, vertegenwoordigd door E.L.A. Kramer en M. van Gils, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellanten] voeren aan dat onvoldoende is onderzocht of in de bestaande stallen binnen de inrichting de beste beschikbare technieken worden toegepast.
2.1.1. De bij het bestreden besluit verleende vergunning heeft, voor zover hier van belang, betrekking op het houden van 2.314 vleesvarkens in de bestaande stal met het Groen Labelstalsysteem BWL 2004.02 (chemisch luchtwassysteem met 70% reductie). Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 november 2007 in zaak nr.
200700553/1) behoren chemische luchtwassystemen tot de in de stallen van intensieve veehouderijen algemeen gebruikte en geaccepteerde systemen. Als zodanig kunnen dergelijke chemische luchtwassystemen, ondanks de nadelige neveneffecten ervan zoals het energieverbruik en het ontstaan van afvalwater, in de regel tot de beste beschikbare technieken worden gerekend. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet heeft kunnen concluderen dat ook in de in het geding zijnde stal de in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
De beroepsgrond faalt.
2.2. [appellanten] voeren aan dat het college ten onrechte geen beoordeling van cumulatieve stank vanwege het in werking zijn van de inrichting heeft gemaakt.
2.2.1. De Wet geurhinder en veehouderij (hierna: de Wet geurhinder) is van toepassing op de inrichting. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet geurhinder dient het college bij de beslissing omtrent verlening van de gevraagde vergunning de stankhinder uitsluitend te betrekken op de wijze die is aangegeven bij of krachtens de artikelen 3 tot en met 9 van de Wet geurhinder. Deze artikelen voorzien niet in een toetsing van cumulatieve stankhinder. Het college heeft een dergelijke beoordeling dan ook terecht niet uitgevoerd. De beroepsgrond faalt.
2.3. [appellanten] voeren aan dat het college ten onrechte geen beoordeling in het kader van de richtlijn 79/409/EEG (hierna: de Vogelrichtlijn) en de richtlijn 92/43/EEG (hierna: de Habitatrichtlijn) heeft gemaakt van de directe woon- en leefomgeving, zoals hun tuin.
2.3.1. Een beoordeling in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn kan slechts betrekking hebben op gebieden die zijn aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van de Vogelrichtlijn of als gebied van communautair belang in de zin van de Habitatrichtlijn. De directe omgeving van de woning van [appellanten] is geen speciale beschermingszone of gebied van communautair belang. Reeds daarom kan in dit opzicht geen strijd bestaan met de Vogel- en Habitatrichtlijn. De beroepsgrond faalt.
2.4. Voor zover [appellanten] aanvoeren dat het college in het verleden de indruk heeft gewekt dat de mogelijkheid tot vestiging of uitbreiding van intensieve veehouderijen in de directe omgeving van hun woning beperkt zou zijn en dat de ontwikkelingen in de omgeving niet passen in het door het college geschetste beeld, overweegt de Afdeling dat in de huidige procedure ter beoordeling staat of het college op goede gronden heeft geoordeeld dat het belang van de bescherming van het milieu niet noopt tot weigering van de vergunning of tot het daaraan verbinden van nadere voorschriften. De stelling van [appellanten] heeft geen betrekking op die beoordeling. De beroepsgrond faalt.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, voorzitter, en mr. J.H. van Kreveld en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Van der Zijpp
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2008
262-492.