200801245/1.
Datum uitspraak: 2 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen,
verweerder.
Bij besluit van 17 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (hierna: het college) een verzoek van [appellant] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot het woonzorgcomplex op het adres Sint Jansstraat 2 te Hoensbroek afgewezen.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bezwaar gemaakt.
Tegen het uitblijven van een besluit op dit bezwaar heeft [appellant] bij brief, bij het college ingekomen op 12 februari 2008, beroep ingesteld. Deze brief is na doorzending bij de Raad van State ingekomen op 15 februari 2008.
Bij besluit van 12 februari 2008 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 17 oktober 2007 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Er zijn nog stukken ontvangen van [appellant]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 mei 2008, waar [appellant] in persoon en bijgestaan door J.A.J.M. Haemers en H.G.J.M. Weusten, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.A.J. Devoi, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover hier van belang, wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over beroep met een besluit gelijkgesteld: het niet tijdig nemen van een besluit.
In artikel 6:20, vierde lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat het beroep wordt geacht mede te zijn gericht tegen het besluit op de aanvraag, tenzij dat besluit aan het beroep geheel tegemoet komt.
Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, beslist het bestuursorgaan binnen zes weken na ontvangst van het bezwaarschrift. Ingevolge het derde lid van dit artikel kan het bestuursorgaan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.
2.1.1. Het bezwaarschrift is op 28 november 2007 bij het college ingekomen. Bij brief van 7 december 2007 heeft het college met toepassing van artikel 7:10, derde lid, van de Awb de beslissing op het bezwaarschrift voor vier weken verdaagd. Derhalve diende het college uiterlijk tien weken na 28 november 2007 een beslissing op het bezwaarschrift te nemen. Nu het college niet binnen deze termijn op het bezwaarschrift heeft beslist, was ten tijde van het instellen van het beroep sprake van het niet tijdig nemen van een besluit.
Bij besluit van 12 februari 2008 heeft het college alsnog een besluit op bezwaar genomen. Niet is gebleken dat [appellant] niettemin belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
2.2. Nu het besluit van 12 februari 2008 niet aan het beroep tegemoet komt, wordt het beroep, gelet op artikel 6:20, vierde lid, van de Awb, geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 12 februari 2008.
2.3. Het college betoogt dat [appellant] geen beroepsgronden heeft aangevoerd die zich richten tegen het besluit van 12 februari 2008 aangaande de geluidoverlast die hij stelt te ondervinden van de bewoners van het woonzorgcomplex. Om deze reden dient het beroep, voor zover het is gericht tegen het besluit van 12 februari 2008, volgens het college ongegrond te worden verklaard.
De Afdeling stelt vast dat het aanvullend beroepschrift van [appellant] mede gronden inzake geluidhinder bevat, zodat het betoog van het college feitelijke grondslag mist.
2.4. [appellant] betoogt dat het woonzorgcomplex, waarnaast zijn woning is gelegen, voor licht verstandelijk gehandicapten was bestemd, maar thans door zwaar lichamelijk en verstandelijk gehandicapten wordt bewoond. Ten gevolge van het veranderde gebruik wordt ernstige geluidoverlast van de zich op het terras en de recreatiewei bevindende bewoners ondervonden, aldus [appellant].
2.4.1. Het college betoogt dat het niet bevoegd is handhavend op te treden. Volgens het college dienen het terras en de recreatiewei te worden aangemerkt als tot de inrichting behorend onverwarmd en onoverdekt buitenterrein als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit). Het van dit terrein afkomstige stemgeluid, waar de gestelde overlast vandaan komt, blijft ingevolge het Activiteitenbesluit buiten beschouwing bij het bepalen van de geluidsniveaus, aldus het college. Volgens het college doet een overtreding van de geluidnormen van het Activiteitenbesluit door het woonzorgcomplex zich dan ook niet voor.
2.4.2. Op 1 januari 2008 is het Activiteitenbesluit in werking getreden. Ingevolge artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit blijft bij het bepalen van de geluidniveaus, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20, buiten beschouwing het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, dat onderdeel is van de inrichting, tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein.
2.4.3. Niet in geschil is dat de door [appellant] gestelde overlast afkomstig is van bewoners van het woonzorgcentrum die zich bevinden op het tot het woonzorgcentrum behorende terras en de recreatiewei. Deze terreinen zijn aan te merken als een onverwarmd en onoverdekt terrein, niet zijnde een binnenterrein, zodat het stemgeluid van de bewoners bij de bepaling van de in artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit bedoelde geluidniveaus buiten beschouwing blijft.
Dit heeft tot gevolg dat de door [appellant] ondervonden geluidniveaus niet leiden tot overschrijding van de bij het Activiteitenbesluit gestelde geluidgrenswaarden. Het college was gelet hierop niet bevoegd tot het toepassen van bestuurlijke handhavingsmiddelen en heeft het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om handhaving op goede gronden ongegrond verklaard.
2.5. [appellant] keert zich voorts tegen de verleende bouwvergunning mede in relatie tot het bestemmingsplan. Deze beroepsgronden hebben geen betrekking op het belang van de bescherming van het milieu in de zin van artikel 8.10 van de Wet milieubeheer en kunnen reeds om die reden niet slagen.
2.6. Het beroep, voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar, is niet-ontvankelijk. Het beroep, voor zover het is gericht tegen het besluit van 12 februari 2008, is ongegrond.
2.7. De Afdeling heeft eerder - bijvoorbeeld in haar uitspraak van 8 december 1997 in zaak nr. E03.96.1201, NJB 1998, p. 365, nr. 13 - het alsnog nemen van een uitdrukkelijk besluit hangende de procedure tegen het uitblijven van een tijdig besluit aangemerkt als tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb, zodat er ook in dit geval aanleiding kan zijn het college ondanks de ongegrondverklaring van het beroep te veroordelen tot betaling van gemaakte proceskosten. Echter niet is gebleken dat [appellant] daadwerkelijk proceskosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
2.8. De overweging die ten grondslag ligt aan de uitspraak die in rechtsoverweging 2.7 is vermeld, geeft tevens aanleiding aan artikel 8:74, tweede lid, van de Awb, toepassing te geven. De Afdeling zal de gemeente Heerlen gelasten het griffierecht dat [appellant] voor de behandeling van het beroep heeft betaald, aan hem te vergoeden.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep, voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
III. gelast dat de gemeente Heerlen aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2008