200707910/1.
Datum uitspraak: 2 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], [land],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 oktober 2007 in zaak nr. 06/2227 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam.
Bij besluit van 20 mei 2005 heeft de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam (hierna: de raad) een verzoek van [appellant] om toevoeging afgewezen.
Bij besluit van 29 november 2005 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 oktober 2007, verzonden op 5 oktober 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 november 2007, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [appellant]. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting op 6 juni 2008 aan de orde gesteld.
2.1. Ingevolge artikel 34, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, ten tijde van belang en voor zover van belang, wordt in afwijking van het bepaalde in het eerste lid geen rechtsbijstand verleend, indien de rechtzoekende beschikt over een eigen vermogen van ten minste € 7.300,00 indien hij alleenstaande is, dan wel van ten minste € 10.500,00 in overige gevallen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand (hierna: het Besluit), zoals dat luidde ten tijde van belang, wordt voor de vaststelling van het vermogen van de rechtzoekende uitgegaan van de toestand zoals deze is op het tijdstip dat de aanvraag om verlening van rechtsbijstand wordt ingediend.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, zoals dat luidde ten tijde van belang, worden voor de vaststelling van het vermogen als bezittingen in aanmerking genomen: giro-, bank- en spaartegoeden, kasgelden en cheques, effecten, onroerende zaken, ondernemingsvermogen, hypothecaire en andere vorderingen, het aandeel in onverdeelde boedels, alsmede overige bezittingen, ter beoordeling van de raad, voor zover zij een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen.
Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, wordt voor de vaststelling van het vermogen niet in aanmerking genomen een geheel of een gedeelte van het vermogen dat door de rechtzoekende of degene met wie de rechtzoekende een gezamenlijke huishouding voert, is gereserveerd ten behoeve van oudedagsvoorziening, mits op de dag dat de aanvraag om verlening van de toevoeging is ingediend de leeftijd van één van beiden 65 jaar of ouder is.
2.2. Bij besluit van 20 mei 2005, gehandhaafd in bezwaar, heeft de raad de aanvraag van [appellant] om een toevoeging afgewezen, omdat het bij [appellant] aanwezige vermogen van € 23.872,00 de hoogte van het maximaal vrijgestelde bedrag overschrijdt.
2.3. Hetgeen [appellant] in hoger beroep aanvoert, vormt een herhaling van hetgeen hij bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank heeft terecht geconstateerd dat [appellant] in de verklaring omtrent het inkomen en vermogen van 23 april 2005 bij de vraag naar de gegevens van de [partner] heeft opgegeven. Daarbij heeft hij het woord "partner" doorgestreept en tussen haakjes het woord "vrouw" achter de naam gezet. Voorts heeft [appellant] als overig vermogen het tegoed van zijn Riant Spaarrekening en het tegoed van de Bonus Golden Years Account van zijn vrouw opgegeven. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de raad er van mocht uitgaan dat [appellant] en zijn echtgenote ten tijde van belang niet duurzaam gescheiden leefden en dat de raad het vermogen van de echtgenote terecht bij het bij het in aanmerking te nemen vermogen heeft betrokken.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2008