200707483/1.
Datum uitspraak: 2 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Beek,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/2595 van de rechtbank Maastricht van 14 september 2007 in het geding tussen:
de vereniging Vereniging van Handboogschutters Oranje H.B.S.,
gevestigd te Beek
het college van burgemeester en wethouders van Beek.
Bij besluit van 21 april 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Beek (hierna: het college) geweigerd de vereniging "Vereniging van Handboogschutters Oranje H.B.S." (hierna: HBS) vrijstelling te verlenen voor het bouwen van een overdekte schietaccommodatie op het perceel, plaatselijk bekend de Blooteweg te Beek.
Bij besluit van 13 november 2006 heeft het college het daartegen door HBS gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 september 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door HBS ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 13 november 2006 vernietigd en het college opgedragen om met inachtneming van die uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van HBS. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 oktober 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 november 2007.
HBS heeft een verweerschrift ingediend.
HBS heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2008, waar het college, vertegenwoordigd door P. Alberts, ambtenaar in dienst van de gemeente, bijgestaan door mr. X.P.C. Wijnands, advocaat te Maastricht, is verschenen.
2.1. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met de op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan " Buitengebied" op het perceel rustende bestemming " Agrarische doeleinden, gebieden met landschappelijke waarden tevens kernrandzone Al(kz)", zodat voor de realisering van het bouwplan vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening dient te worden verleend.
2.2. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college ten onrechte de civielrechtelijke belemmering van het niet beschikken over het recht van opstal door HBS in de belangenafweging heeft meegenomen, althans aan deze belemmering doorslaggevende betekenis heeft toegekend, omdat het college niet aannemelijk zou hebben gemaakt dat die belemmering blijvend aan de realisering van het bouwplan in de weg staat.
2.3. Het college heeft bij het besluit op bezwaar de weigering vrijstelling te verlenen gehandhaafd op grond van de motivering dat HBS het perceel niet zal kunnen gebruiken, nu, naar niet in geschil is, dat eigendom is van de gemeente Beek en ten behoeve van HBS geen recht van opstal is gevestigd en ook niet zal worden gevestigd. HBS is niet bereid in te stemmen met de door de gemeente voor de vestiging van dat recht gestelde voorwaarde dat tussen HBS en de sportverenigingen RKVV Neerbeek en HSV Cheetahs een samenwerkingsverband in het leven dient te worden geroepen voor een gezamenlijke kantine-exploitatie. Deze eis van de gemeente betreft een civielrechtelijke kwestie. De burgerlijke rechter is derhalve de eerst aangewezene om over de aanvaardbaarheid van die eis te oordelen.
Nu van enig concreet aanknopingspunt dat HBS alsnog zou instemmen met een gezamenlijke kantine-exploitatie geen sprake was en de ter zake gestelde voorwaarde evenmin op voorhand als rechtens onhoudbaar is te beschouwen, kon het college ten tijde van het besluit op bezwaar ervan uitgaan dat vanwege voormelde civielrechtelijke belemmering verwezenlijking van de beoogde bouw niet mogelijk was. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het college die belemmering niet in redelijkheid aan de weigering van de vrijstelling ten grondslag heeft kunnen leggen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door HBS bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 14 september 2007 in zaak nr. 06/2595;
III. verklaart het bij de rechtbank door de Vereniging van Handboogschutters Oranje H.B.S. ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Van Heusden
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2008