200706203/1.
Datum uitspraak: 2 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/1246 WWB van de rechtbank Roermond van 17 april 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Venlo.
Bij besluit van 8 december 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Venlo (hierna: het college) een aanvraag van [appellanten] krachtens het Minimabeleid om vergoeding van kosten voor de aanschaf van een wasdroger afgewezen en een bijdrage verleend van € 505,00 voor de vergoeding van de kosten voor de aanschaf van drie éénpersoons matrassen en één tweepersoons matras.
Bij besluit van 6 juni 2006 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 april 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad) ingekomen op 21 mei 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad ingekomen op 26 juli 2007. De Raad heeft het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op 28 augustus 2007 doorgezonden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Afdeling ingekomen op
8 april 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2008, waar [appellanten], in persoon en bijgestaan door mr. Y. van der Linden, advocaat te Eindhoven, zijn verschenen.
2.2. Ingevolge artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State (hierna: WRvS), voor zover hier van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling hoger beroep instellen tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Awb, tenzij tegen de uitspraak hoger beroep kan worden ingesteld bij de Raad.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, gelezen in samenhang met Bijlage C (nr. 25), van de Beroepswet, voor zover thans van belang, kan een belanghebbende bij de Raad hoger beroep instellen tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Awb, inzake een besluit genomen op grond van de Wet werk en bijstand (hierna: de Wwb).
2.2.1. Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wwb, voor zover thans van belang, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
Ingevolge artikel 51, eerste lid, kan bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet.
2.2.2. De gemeenteraad van Venlo heeft in de openbare vergadering van 24 november 1999 besloten om in te stemmen met het door het college voorgestelde Minimabeleid en dit in te voeren op 1 januari 2000. Volgens het Minimabeleid, voor zover thans van belang, wordt een vergoeding verleend aan personen of huishoudens met een laag inkomen voor reparatie of vervanging van duurzame gebruiksgoederen. Onder duurzame gebruiksgoederen wordt in het algemeen verstaan de zaken die redelijkerwijs als noodzakelijk zijn aan te merken om het huishouden te laten functioneren en een maatschappelijk isolement te voorkomen.
2.3. De Afdeling ziet zich gesteld voor de vraag of de Raad dan wel de Afdeling op het hoger beroep dient te beslissen. Het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank heeft betrekking op een besluit dat is genomen krachtens het Minimabeleid, dat als zodanig niet in de bijlage bij de Beroepswet is opgenomen. Nu er geen aanknopingpunten zijn voor het oordeel dat het Minimabeleid zijn grondslag vindt in een autonome verordening van een decentraal bestuursorgaan, en het Minimabeleid sterke verwantschap vertoont met artikel 35, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 51, eerste lid, van de Wwb, welke wet wel in de bijlage bij de Beroepswet is opgenomen, is de Afdeling van oordeel dat niet zij, maar de Raad bevoegd is om kennis te nemen van het hoger beroep. Het hoger beroepschrift zal met toepassing van artikel 6:15 van de Awb ter behandeling worden doorgezonden naar de Raad.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.5. De Afdeling ziet aanleiding te gelasten dat de Secretaris van de Raad van State het door [appellanten] gestorte griffierecht terugbetaalt.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen;
II. gelast dat de Secretaris van de Raad van State aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 214,00 (zegge: tweehonderdveertien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Larsson-van Reijsen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2008