ECLI:NL:RVS:2008:BD6105

Raad van State

Datum uitspraak
7 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200705119/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Randzone Bedrijventerrein Poeldijk Noord door college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland

In deze zaak heeft de Raad van State op 2 juli 2008 uitspraak gedaan over het beroep van Holland Potgrond B.V. tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, dat goedkeuring verleende aan het bestemmingsplan 'Randzone Bedrijventerrein Poeldijk Noord'. Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de gemeenteraad van Westland op 29 augustus 2006, maakt de bouw van nieuwe woningen mogelijk op een bedrijventerrein. Holland Potgrond B.V. betwistte dit besluit en stelde dat de bouw van woningen op een bedrijventerrein onterecht is en dat dit de bedrijfsvoering van haar onderneming zou belemmeren.

De Raad van State heeft de argumenten van Holland Potgrond B.V. beoordeeld, waaronder de afstand van de nieuwe woningen tot het bedrijfsperceel en de mogelijke stofhinder die het bedrijf zou veroorzaken. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het college van gedeputeerde staten in redelijkheid had kunnen besluiten dat de afstand van 20 meter tussen de nieuwe woningen en het bedrijfsperceel acceptabel was, gezien de aanwezige afschermende bebouwing en de scheiding door water en groenvoorzieningen. De Afdeling concludeerde dat het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat het beroep van Holland Potgrond B.V. ongegrond werd verklaard.

De uitspraak benadrukt de afweging die gemaakt moet worden tussen de belangen van de bestaande bedrijvigheid en de ontwikkeling van nieuwe woongebieden, en bevestigt dat het college de vrijheid heeft om bestemmingen aan te wijzen die in overeenstemming zijn met de ruimtelijke ordening.

Uitspraak

200705119/1.
Datum uitspraak: 2 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Holland Potgrond B.V., gevestigd te Poeldijk, gemeente Westland,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Westland (hierna: de raad) bij besluit van 29 augustus 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Randzone Bedrijventerrein Poeldijk Noord" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Holland Potgrond B.V. (hierna: Holland Potgrond B.V.) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 juli 2007, beroep ingesteld.
De gronden van het beroep zijn aangevuld per faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 20 augustus 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. Holland Potgrond B.V. en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
Er zijn nadere stukken ingediend door Holland Potgrond B.V. Deze stukken zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2008, waar Holland Potgrond B.V., vertegenwoordigd door mr. R.M. van Opstal, advocaat te 's-Gravenhage, vergezeld door haar [directeur] en [gemachtigde] en het college, vertegenwoordigd door ing. E. Schepers, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door E.J. den Hollander, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Het plan maakt, voor zover hier van belang, ten westen van het bedrijfsperceel van Holland Potgrond B.V. (hierna: het bedrijfsperceel), parallel aan de Nieuweweg te Poeldijk, de bouw van nieuwe woningen mogelijk.
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. Holland Potgrond B.V. stelt in beroep dat het plan ten onrechte de bouw van nieuwe woningen op een bedrijventerrein mogelijk maakt.
2.4. Aan het door Holland Potgrond B.V. bestreden plandeel, waar ingevolge de planregeling nieuwe woningen worden toegelaten, is in het plan de bestemming "Woondoeleinden -W-" toegekend. In het deskundigenbericht wordt met betrekking tot dit plandeel gesteld dat het in een gebied met functiemenging is gelegen, maar niet op een bedrijventerrein.
Niet aannemelijk is gemaakt dat het deskundigenbericht in zoverre niet juist is, zodat het betoog van Holland Potgrond B.V. dat het plan ten onrechte de bouw van nieuwe woningen op een bedrijventerrein mogelijk maakt faalt.
2.5. Holland Potgrond B.V. stelt verder dat de afstand van de voorziene woningen tot haar bedrijfsperceel zo gering is dat bij realisering van het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden -W-" de bedrijfsvoering zal worden belemmerd en haar uitbreidingsmogelijkheden zullen worden beperkt.
Holland Potgrond B.V. voert in dit verband aan dat het college er ten onrechte van uit gaat dat haar uitbreidingsmogelijkheden door het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden -W-" niet worden beperkt omdat reeds een, voor de milieuoverlast bepalende, woning op 14 meter afstand ten zuidwesten van het bedrijfsperceel aanwezig is. Deze woning bevindt zich volgens Holland Potgrond B.V. aan de andere zijde van het bedrijfsperceel.
2.5.1. Volgens het deskundigenbericht bevinden zich naast het bedrijfsperceel twee bestaande woningen, een woning aan de Nieuweweg 77a, op 14 meter afstand ten zuidwesten van het bedrijfsperceel en een woning aan het Wenpad 1, op 20 meter afstand, ten oosten van het bedrijfsperceel. De afstand tussen het bedrijfsperceel en het dichtstbij geprojecteerde bouwvlak voor een nieuwe woning binnen het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden -W-" bedraagt volgens het deskundigenbericht ongeveer 20 meter.
2.5.2. Gelet op het op dit punt niet bestreden deskundigenbericht ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college er ten onrechte van is uitgegaan dat de uitbreidingsmogelijkheden van Holland Potgrond B.V. thans reeds worden beperkt door de bestaande woning aan de Nieuweweg 77a, op 14 meter afstand van het bedrijf en niet door een of meer toekomstige woningen op het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden -W-". Het betoog faalt.
2.6. Holland Potgrond B.V. stelt verder dat geen goed woon- en leefklimaat voor bewoners van de nieuwe woningen mogelijk is omdat haar bedrijf stofhinder veroorzaakt, zodat een grotere afstand aangehouden moet worden dan de adviesafstand van 50 tot 100 meter die door het college uit de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (hierna: de VNG-brochure) wordt afgeleid. In elk geval is volgens haar onvoldoende gemotiveerd waarom zelfs deze adviesafstand niet wordt aangehouden. De aanwezige fysieke obstakels, een waterpartij en enkele bomen, zijn onvoldoende om overlast te voorkomen, aldus Holland Potgrond B.V.
2.6.1. Het college heeft voor het bepalen van de afstand die met het oog op een goede ruimtelijke ordening tussen woningen en bedrijvigheid als richtsnoer moet worden aangehouden de VNG-brochure gehanteerd. Hoewel een potgrondbedrijf niet voorkomt in de VNG-brochure, beschouwt het college dit als een bedrijf in categorie 3, waaruit als richtsnoer een aan te houden afstand van 50 tot 100 meter afgeleid wordt.
2.6.2. De Afdeling stelt vast dat in de VNG-brochure een potgrondbedrijf niet wordt genoemd. Volgens het deskundigenbericht sluit het potgrondbedrijf, gelet op de concrete situatie evenwel het beste aan bij categorie 3, waarin bedrijven zijn ingedeeld met vergelijkbare transportbewegingen en geluidemissie. Volgens het deskundigenbericht is het bedrijf niet vergelijkbaar met een puinbrekerij waarvoor grotere afstanden worden geadviseerd.
Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen Holland Potgrond B.V. heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid een afstand van 50 tot 100 meter als richtsnoer heeft kunnen hanteren.
2.6.3. In dit geval heeft het college een afstand van 20 meter tussen de meest nabij geprojecteerde nieuwe woning en het bedrijfsperceel, in afwijking van haar beleid, aanvaardbaar geacht. Het college heeft daarbij in aanmerking genomen dat van de bedrijfsbebouwing een grote afschermende werking uitgaat richting de bestaande en de geprojecteerde nieuwe woningen, dat de woningen fysiek van het bedrijfsperceel gescheiden worden door boezemwater en groenvoorzieningen en dat er geen verkeersbewegingen van en naar het bedrijf langs de geprojecteerde woningen zullen plaatsvinden.
2.6.4. De afstanden die de VNG-brochure noemt zijn globaal en indicatief en zijn met name toepasbaar als de desbetreffende woningen in een rustige woonwijk met weinig verkeer gelegen zijn. Volgens het deskundigenbericht gaat het hier echter om een gebied met matige tot sterke functiemenging en niet om een rustige woonwijk. Holland Potgrond B.V. heeft dit niet bestreden.
Volgens het deskundigenbericht zorgt de bebouwing op het bedrijfsperceel, in de vorm van een overkapping, voorts voor stofafvang en vergroting van de feitelijke afstand tot meer dan 30 meter. In de praktijk zullen kleinere afstanden niet problematisch zijn, aldus het deskundigenbericht. Weliswaar kan volgens het deskundigenbericht bij de samenloop van ongunstige weersomstandigheden met een niet optimale bedrijfsvoering sprake zijn van enige stofoverlast, maar deze kan niet structureel of zeer ernstig zijn. Ter zitting is in dit verband door de directeur van Holland Potgrond B.V. gesteld dat stofoverlast niet veroorzaakt wordt door productiestof maar alleen, bij een zeer weinig voorkomende windrichting, door het opwaaien van stof op haar terrein, dat afkomstig is van de wielen van vrachtwagens. Voorts bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van belang heeft kunnen achten dat langs de geprojecteerde woningen geen verkeer van en naar het bedrijf zal worden afgewikkeld en dat zich tussen het bedrijf en de geprojecteerde woningen een waterpartij en enkele bomen bevinden.
Gelet hierop heeft het college in redelijkheid een kortere afstand kunnen aanhouden tussen de geprojecteerde woningen en het bedrijfsperceel. Het betoog faalt.
2.7. De conclusie is dat hetgeen Holland Potgrond B.V. heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestreden plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van Staat.
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Bošnjaković
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2008
410-547.