200706115/1.
Datum uitspraak: 2 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 26 juni 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Hilversum (hierna: de raad) bij besluit van 10 januari 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Villa Industria" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 augustus 2007, beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het college van burgemeester en wethouders van Hilversum (hierna: het college van burgemeester en wethouders) een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Er is een nader stuk ingediend door het college. Dit stuk is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. S.L. Schram, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. K.J.T.M. Hehenkamp, zijn verschenen. Voorts zijn daar als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. P.H. Meijer, ambtenaar in dienst van de gemeente, en Proper-Stok Groep B.V., vertegenwoordigd door mr. M.E.W.M. Pals-Reiners, advocaat te Eindhoven.
2.1. Het plan beoogt een juridisch planologisch kader te scheppen om de herstructurering van het terrein van de voormalige gasfabriek REGEV mogelijk te maken. Voor de gronden van [appellanten] aan de [locatie] is in het plan, overeenkomstig het bestaande gebruik, de bestemming "Kantoordoeleinden" opgenomen, zij het met de nadere aanduiding "wijzigingsbevoegdheid (zie artikel 8)". Ingevolge deze nadere aanduiding, in samenhang met artikel 8, vierde lid, van de planvoorschriften, is het college van burgemeester en wethouders van Hilversum bevoegd de bestemming van deze gronden te wijzigen naar de bestemming "Woondoeleinden (W)".
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. [appellanten] stellen in beroep dat het plandeel met de bestemming "Kantoordoeleinden", met wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming "Woondoeleinden (W)", niet in overeenstemming is met de door de raad gewenste ruimtelijke ontwikkeling, maar is gekozen om strategische redenen. De raad had ofwel moeten kiezen voor een woonbestemming, eventueel uit te werken, en/of voor de vestiging van een voorkeursrecht als bedoeld in de Wet voorkeursrecht gemeenten, dan wel voor continuering van de vorige bestemming zonder wijzigingsbevoegdheid. De gekozen bestemming schept een rechtsonzekere situatie die lang kan duren, omdat zij vrezen dat de gewenste woonbestemming om financiële redenen niet uitvoerbaar zal zijn. Dit veroorzaakt schade omdat het kantoor minder goed verhuurbaar is, aldus [appellanten].
2.4. In hoofdstuk 9 van de plantoelichting wordt aandacht besteed aan de financiële uitvoerbaarheid. Daarin wordt vermeld dat een exploitatieopzet, vervaardigd naar de situatie per 1 januari 2005, een negatief saldo laat zien, maar dat desalniettemin uitvoering zal worden gegeven aan het plan om de volgende redenen. Door het Rijk en de provincie is een saneringsplicht opgelegd. Het saneren combineren met herontwikkeling van het plangebied maakt het mogelijk een deel van de hoge saneringskosten terug te verdienen. Een deel van de saneringskosten zal door de provincie gesubsidieerd worden, aldus de plantoelichting.
In de schriftelijke uiteenzetting naar aanleiding van het beroepschrift heeft het college van burgemeester en wethouders gesteld dat de gemeente financieel in staat is om de gewenste bestemming te realiseren, dat in de exploitatie voor het plan vanaf het begin rekening gehouden is met eventuele verwerving en bodemsanering van het perceel en dat hiervoor geld gereserveerd is. Het college heeft dit standpunt ter zitting onderschreven.
2.5. Gelet op het gestelde in de plantoelichting en in de schriftelijke uiteenzetting van het college van burgemeester en wethouders ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college vanwege het ontbreken van voldoende zekerheid omtrent de financiële uitvoerbaarheid geen goedkeuring kon verlenen aan het plandeel met de bestemming "Kantoordoeleinden", met wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming "Woondoeleinden (W)". De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat [appellanten] hun stelling dat zij vrezen dat de gewenste woonbestemming om financiële redenen niet uitvoerbaar zal zijn niet nader hebben onderbouwd. Daarbij is van belang dat de desbetreffende gronden niet meer dan ongeveer 10% van de totale oppervlakte van het plangebied beslaan. Bovendien wordt in aanmerking genomen dat, gelet op artikel 14, tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985, in voorkomend geval de uitkomsten van nader onderzoek omtrent de financiële uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan, eerst bij een besluit bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de WRO, alsmede een ontwerp daarvoor aanwezig behoeven te zijn.
2.6. In zijn reactie op de bedenkingen heeft het college van burgemeester en wethouders zich op het standpunt gesteld dat het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid voor het perceel van [appellanten] is ingegeven door het streven op dat perceel een woongebouw met daaronder een parkeerkelder te realiseren dat zich als een ondeelbaar en samenhangend geheel zal uitstrekken tot een naastgelegen perceel.
2.7. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WRO kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het college van burgemeester en wethouders volgens bij het plan te bepalen grenzen het plan kan wijzigen.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling blijkt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest met toepassing van deze bepaling een soepele aanpassing van bestemmingsplannen aan de zich wijzigende omstandigheden mogelijk te maken, zonder dat de waarborgen van de betrokken belangen te zeer in het gedrang komen.
Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat handhaven van de bestaande kantoorbestemming enerzijds recht doet aan het huidige gebruik en anderszins de wijzigingsbevoegdheid kan voorkomen dat een woningbouwplan wordt ontwikkeld dat niet of in onvoldoende mate voldoet aan de gewenste stedenbouwkundige en ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.
Hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat in dit geval vanwege verminderde verhuurbaarheid van het bestaande kantoorpand niet in redelijkheid voor het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid gekozen mocht worden. Wat dat betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die nadelige invloed zodanig zal zijn dat het college bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn. De Afdeling betrekt bij dit oordeel dat ter zitting is gebleken dat tot op heden geen huurders van het bestaande kantoorpand hebben opgezegd om redenen die verband houden met de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid.
2.8. Het bestaan van alternatieven voor het opnemen van de bestreden wijzigingsbevoegdheid kan op zichzelf geen grond vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen de in het plan opgenomen regeling. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.
2.9. De conclusie is dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Kantoordoeleinden", met wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming "Woondoeleinden (W)" niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit met betrekking tot dit plandeel anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Bosnjakovic
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2008