ECLI:NL:RVS:2008:BD6099

Raad van State

Datum uitspraak
7 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200707830/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • D. Roemers
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijstelling voor de oprichting van tuinbouwkassen en een bedrijfswoning in Oosterhout

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de weigering van de gemeenteraad van Oosterhout om vrijstelling te verlenen voor de oprichting van tuinbouwkassen en een bedrijfswoning op een perceel in Oosterhout. De gemeenteraad had op 6 juli 2005 besloten om geen vrijstelling te verlenen, wat door appellanten werd bestreden. De rechtbank Breda verklaarde op 2 oktober 2007 het beroep van appellanten gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van de besluiten in stand. Appellanten gingen in hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat de bouwplannen in strijd waren met het bestemmingsplan "Buitengebied, eerste herziening", dat de bestemming "Agrarisch gebied" voor het perceel voorschrijft. De gemeenteraad had geweigerd om vrijstelling te verlenen op basis van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Appellanten betoogden dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van de besluiten in stand had gelaten en dat er mogelijkheden voor glastuinbouw op het perceel zouden moeten zijn. De Raad van State oordeelde echter dat de gemeenteraad in redelijkheid had kunnen besluiten om geen vrijstelling te verlenen, gezien het geldende beleid en de bestemming van het perceel.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de weigering van de gemeenteraad rechtens houdbaar was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de gemeenteraad niet gehouden was om vrijstelling te verlenen, ook niet op basis van toezeggingen van ambtenaren of de burgemeester. Het hoger beroep van appellanten werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

200707830/1.
Datum uitspraak: 2 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats], gemeente Oosterhout,
tegen de uitspraak in zaak nrs. 05/3048, 05/3049 en 05/3050 van de rechtbank Breda van 2 oktober 2007 in het geding tussen:
[appellanten]
en
de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2005 heeft de gemeenteraad van Oosterhout (hierna: de gemeenteraad) geweigerd aan [appellanten] vrijstelling te verlenen ten behoeve van de oprichting van tuinbouwkassen en een bedrijfswoning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Het daartegen door [appellanten] gemaakte bezwaar heeft het college, na instemming met het verzoek van [appellanten] tot rechtstreeks beroep bij de administratieve rechter als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), met toepassing van artikel 7:1a, vijfde lid, van de Awb doorgezonden naar de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank).
Bij besluit van 18 juli 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout (hierna: het college) de onder meer door [partijen sub 1] en [partijen sub 2] gemaakte bezwaren tegen de op 10 augustus 2000 verleende bouwvergunning met kenmerk 2000222 voor het oprichten van tuinbouwkassen met verwerkingsruimte op het perceel alsmede tegen de op 28 november 2000 verleende bouwvergunning met kenmerk 2000503 voor het oprichten van tuinbouwkassen zonder verwerkingsruimte op het perceel, alsnog gegrond verklaard, de besluiten van 10 augustus 2000 en 28 november 2000 herroepen en alsnog geweigerd voor voornoemde bouwplannen een bouwvergunning te verlenen.
Bij besluit van 18 juli 2005 heeft het college het door [appellanten] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 28 maart 2001 tot aanhouding van het besluit op de bouwaanvraag inzake het oprichten van een woning op het perceel, alsnog gegrond verklaard, het besluit van 28 maart 2001 herroepen en alsnog geweigerd bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een woning op het perceel.
Bij uitspraak van 2 oktober 2007, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [appellanten] tegen het besluit van 6 juli 2005 en tegen de besluiten op bezwaar van 18 juli 2005 ingestelde beroepen gegrond verklaard, het besluit van 6 juli 2005 alsmede de besluiten op bezwaar van 18 juli 2005 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van deze besluiten in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 november 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 4 december 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben [partijen sub 1] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellanten] heeft gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid te repliceren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2008, waar [appellanten], bijgestaan door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, en de gemeenteraad alsmede het college, vertegenwoordigd door H.J.J.M. Hoppenbrouwers, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord [partijen sub 1], vertegenwoordigd door mr. A.J.M. van Kooten, advocaat te Zoetermeer, en [partijen sub 2], vertegenwoordigd door mr. D.H.J. Kochx, advocaat te Etten-Leur.
2. Overwegingen
2.1. De bouwplannen, waarvoor vergunning is geweigerd, betreffen de oprichting van een bedrijfswoning en tuinbouwkassen op het perceel. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 19 maart 2003 in zaak nr.
200202883/1en 6 mei 2004 in zaak nummer
200306050/1) zijn de bouwplannen in strijd met de ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied, eerste herziening" op het perceel rustende bestemming "Agrarisch gebied". Medewerking aan de bouwplannen is slechts mogelijk met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO). De gemeenteraad heeft geweigerd vrijstelling te verlenen aan de bouwplannen.
2.2. [appellanten] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van de besluiten van 6 juli 2005 en 18 juli 2005 in stand heeft gelaten.
Volgens [appellanten] heeft de rechtbank een onjuiste uitleg gegeven aan het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 22 februari 2005 inzake de goedkeuring van het bestemmingsplan "Buitengebied", vastgesteld door de gemeenteraad op 14 juli 2004, alsmede de uitspraak van de Afdeling van 8 november 2006, nr.
200502427/1, inzake deze goedkeuring, waaruit volgens [appellanten] volgt dat op het perceel een mogelijkheid bestaat voor de vestiging en ontwikkeling van een glastuinbouwbedrijf. [appellanten] stelt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het toetsingskader het streekplan is op basis waarvan ter plaatse van het perceel de bestemming "vestigingsgebied glastuinbouw" geldt. In de loop van de procedures inzake de bouwplannen opgekomen plannen en nota's die van het streekplan afwijken, kunnen volgens [appellanten] niet aan hen worden tegengeworpen. Bovendien kende het perceel in het thans geldende bestemmingsplan al een mogelijkheid voor glastuinbouw, aldus [appellanten]. [appellanten] voeren verder aan dat de aan de rechtbank gerichte brief van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 22 juli 2007, waarbij de door de rechtbank schriftelijk gestelde vragen zijn beantwoord, niet als grondslag kan dienen voor finale geschilbeslechting. Uit deze brief kan volgens [appellanten] niet worden afgeleid dat de provincie zich verzet tegen glastuinbouw ter plaatse.
[appellanten] betoogt dat de rechtbank is voorbijgegaan aan de bijzondere omstandigheden van het geval en wijst daarbij onder meer op de situatie van het bedrijf gelegen aan de [locatie] te [plaats], de omvangrijke investeringen die zijn gepleegd en de toezeggingen van de toenmalige burgemeester alsmede ambtenaren van de gemeente Oosterhout dat glastuinbouw ter plaatse mogelijk zou worden.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 juni 2006 in zaak nr.
200510412/1) is het niet in strijd met de WRO om van de vrijstellingsbevoegdheid geen gebruik te maken met verwijzing naar gewijzigd beleid. De gemeenteraad heeft onder meer gewezen op het door provinciale staten van Noord-Brabant op 22 april 2005 vastgestelde gebiedsplan "Wijde Biesbosch" alsmede zijn structuurplan "Oosterhout-Oost", waarin - kort weergegeven - is bepaald dat nieuwvestiging van glastuinbouw ten zuiden van de Provincialeweg in Oosteind, waar ook het perceel is gelegen, dient te worden beperkt. Dat geruime tijd concrete bouwplannen voor het perceel bij het college dan wel de gemeenteraad bekend zijn, het bestemmingsplan mogelijkheden biedt voor vestiging van glastuinbouw en het streekplan Noord-Brabant 2002, "Brabant in Balans", ter plaatse de bestemming "vestigingsgebied glastuinbouw" kent, betekent, mede gezien eerder genoemd beleid inzake glastuinbouw, niet dat de gemeenteraad gehouden is op de door [appellanten] gewenste locatie glastuinbouw toe te staan. De onthouding van goedkeuring aan de in het op 14 juli 2004 vastgestelde bestemmingsplan opgenomen bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden", welke bestemming onder meer was toegekend aan het perceel, leidt niet tot een ander oordeel. Goedkeuring is weliswaar onthouden, maar het door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant geconstateerde gebrek sluit een bestemming op de door de gemeenteraad voorgestane wijze op het perceel op zichzelf niet uit. Bovendien is uit de stukken gebleken dat inmiddels het ontwerpbestemmingsplan "Reparatieherziening bestemmingsplan Buitengebied" ter inzage heeft gelegen, waarin voor het perceel geen mogelijkheden zijn opgenomen voor het vestigen van een glastuinbouwbedrijf. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de gemeenteraad in redelijkheid heeft kunnen vasthouden aan de beleidsmatige keuze glastuinbouw zoveel mogelijk te weren uit Oosteind en omgeving.
2.2.2. De rechtbank heeft voorts terecht en op goede gronden geoordeeld dat de gewraakte weigeringen niet in strijd komen met het vertrouwensbeginsel. Ten aanzien van het betoog van [appellanten] dat de toenmalige burgemeester van Oosterhout alsook ambtenaren van de gemeente hebben toegezegd dat glastuinbouw in de door [appellanten] voorgestane zin mogelijk zou worden en dat [appellanten] door deze uitlatingen tot verwerving van het perceel is overgegaan, wordt overwogen dat deze uitlatingen, wat hier ook van zij, niet van doorslaggevende betekenis zijn. De beslissingsbevoegdheid inzake het vaststellen van het bestemmingsplan alsook het al dan niet verlenen van vrijstelling berust immers uitsluitend bij de gemeenteraad. Gedane investeringen naar aanleiding van deze uitlatingen alsmede eventuele nadelige gevolgen voortvloeiend uit het gebruik maken van een bouwvergunning die niet onherroepelijk is verleend, moeten voor rekening en risico van [appellanten] blijven.
2.2.3. In hetgeen [appellanten] heeft gesteld omtrent de situatie van het bedrijf gelegen aan de [locatie] te [plaats], bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat als gevolg van deze situatie de gemeenteraad vrijstelling had moeten verlenen voor het bouwplan op het perceel. Er bestaan ook anderszins geen redenen om aan te nemen dat de door [appellanten] genoemde omstandigheden zodanig bijzonder zijn dat de gemeenteraad vrijstelling had moeten verlenen voor de bouwplannen op het perceel.
2.2.4. De rechtbank heeft terecht de gewraakte weigering tot het verlenen van vrijstelling van het bestemmingsplan rechtens houdbaar geacht. De rechtbank heeft derhalve terecht de rechtsgevolgen van de besluiten van 6 juli 2005 en 18 juli 2005 in stand gelaten.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. H. Troostwijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2008
374.