200707833/1.
Datum uitspraak: 2 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de gemeente Berkelland,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/495 van de rechtbank Zutphen van 25 september 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Berkelland (lees: de gemeente Berkelland)
de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Bij besluit van 22 augustus 2006 heeft de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van de gemeente Berkelland (hierna: de gemeente) voor een uitkering in het kader van de Tijdelijke stimuleringsregeling buurt, onderwijs en sport (hierna: de Tijdelijke stimuleringsregeling) afgewezen.
Bij besluit van 12 februari 2007 heeft de staatssecretaris het door de gemeente daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 22 augustus 2006, onder aanpassing van de motivering, gehandhaafd.
Bij uitspraak van 25 september 2007, verzonden op 1 oktober 2007, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door de gemeente daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de gemeente bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 november 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 december 2007.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2008, waar de gemeente, vertegenwoordigd door mr. R. Voogt en mr. H.C. van Olden, beiden advocaat te Utrecht, en R.H.W. Gijsbers en R.H.M. Nijboer, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.C. de Voogd, senior-adviseur bij organisatieadviesbureau Berenschot, en drs. C. Hostmann, ambtenaar in dienst van het ministerie, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Tijdelijke stimuleringsregeling wordt onder een BOS-project verstaan een in samenwerking tussen buurt, onderwijs en sport gecreëerd arrangement gericht op het verkleinen van achterstanden in een projectgebied.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, voor zover thans van belang, kan de minister in de periode tot en met 2011 aan een gemeente een meerjarige uitkering verstrekken ten behoeve van de uitvoering van een BOS-project dat van start gaat in de jaren 2005 tot en met 2009.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, geeft de minister bij de verdeling van het beschikbare budget voorrang aan die aanvragen voor BOS-projecten in een projectgebied waarvoor nog niet eerder een uitkering, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, is toegekend.
Ingevolge het tweede lid geeft de minister, indien dit, ondanks de toepassing van het eerste lid, voor de verdeling van het beschikbare budget noodzakelijk is bij de beoordeling van de aanvragen voorrang aan de BOS-projecten die in vergelijking met andere BOS-projecten meer zullen bijdragen aan het verwezenlijken van het doel van deze regeling, waarbij in ieder geval de volgende criteria worden gehanteerd:
c. de duurzaamheid van de activiteiten die in het kader van het BOS-project worden gerealiseerd;
k. de verhouding tussen de beoogde effecten en de begrote kosten.
Ingevolge het derde lid houdt de minister, indien dit, ondanks de toepassing van het tweede lid, voor de verdeling van het beschikbare budget noodzakelijk is, bij de beoordeling van de aanvraag rekening met:
a. een evenwichtige spreiding van BOS-projecten naar inwonertal van gemeenten;
b. een evenwichtige spreiding van BOS-projecten over het land.
2.1.1. Teneinde de objectiviteit van de beoordeling van de aanvragen te waarborgen heeft de staatssecretaris organisatieadviesbureau Berenschot gevraagd een beoordelingssystematiek te ontwikkelen. Dit heeft geleid tot de selectiesystematiek subsidieaanvragen BOS-impuls van 1 april 2006 (hierna: de selectiesystematiek).
2.2. De staatssecretaris heeft een aanvraag van de gemeente voor een uitkering in het kader van de Tijdelijke stimuleringsregeling voor het project Jeugd Actief bij besluit van 22 augustus 2006, afgewezen. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat het totaalbedrag van de aanvragen het voor de desbetreffende periode beschikbare budget overschrijdt, zodat een selectie is gemaakt van gemeenten die in aanmerking komen voor subsidieverlening. Daarbij is, gelet op het streven naar een evenwichtige spreiding van BOS-projecten naar inwonertal van gemeenten het door de gemeente ingediende project Jeugd Actief buiten de projecten gevallen waaraan de staatssecretaris een uitkering verstrekt. De staatssecretaris heeft bij besluit van 12 februari 2007 het besluit van 22 augustus 2006, onder aanpassing van de motivering, gehandhaafd.
2.3. De gemeente betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door de staatssecretaris gehanteerde selectiesystematiek geen onjuiste toepassing geeft aan artikel 4, tweede lid, van de Tijdelijke stimuleringsregeling. Zij voert aan dat de selectiesystematiek uitgaat van slechts zes (lees: vijf) criteria en derhalve geen recht doet aan de twaalf (lees: elf) criteria die zijn opgenomen in artikel 4, tweede lid. Bovendien komen volgens de gemeente de criteria, opgenomen in artikel 4, tweede lid, onder c en k, ten onrechte niet terug in de selectiesystematiek en wegen de geformuleerde criteria niet even zwaar. Verder heeft de staatssecretaris volgens de gemeente wat betreft de bekendmaking van de toegepaste selectiesystematiek onzorgvuldig gehandeld.
2.3.1. Dit betoog faalt. Volgens de artikelsgewijze toelichting op de Tijdelijke stimuleringsregeling, zijn de in artikel 4, tweede lid, opgenomen criteria alle een uitwerking van het overkoepelende criterium dat het gaat om projecten die in vergelijking met andere projecten meer zullen bijdragen aan het verwezenlijken van het doel van de regeling. Anders dan de gemeente betoogt, betekent dit niet dat alle criteria even zwaar moeten wegen en dat de staatssecretaris daarbij, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, beoordelingsvrijheid toekomt.
De gemeente betoogt op zichzelf terecht dat de criteria opgenomen in artikel 4, tweede lid, onder c en k, van de Tijdelijke stimuleringsregeling, niet zijn opgenomen in de selectiesystematiek. Met betrekking tot deze criteria heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat deze niet tot een praktisch werkbare en voldoende objectieve beoordeling konden leiden en om die reden buiten de selectiesystematiek zijn gehouden. De Afdeling acht dit standpunt, mede in aanmerking genomen dat alle aanvragen op deze punten gelijk zijn behandeld, niet onredelijk. Dat de resterende negen criteria in de selectiesystematiek zijn teruggebracht tot vijf criteria, maakt evenmin dat geen recht wordt gedaan aan de in artikel 4, tweede lid, van de Tijdelijke stimuleringsregeling neergelegde criteria, nu deze criteria, anders dan de gemeente betoogt, alle terugkomen in de selectiesystematiek.
In hetgeen de gemeente verder heeft aangevoerd, is geen grond gelegen voor het oordeel dat de staatssecretaris onzorgvuldig heeft gehandeld wat betreft de toegepaste selectiesystematiek, nu geen rechtsregel of rechtsbeginsel zich er tegen verzet dat in het geval van een tendersysteem als het onderhavige, de gehanteerde selectiesystematiek niet van tevoren bekend wordt gemaakt.
2.4. De gemeente betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen komen tot de toegekende score op de onderdelen C en D van de selectiesystematiek ten aanzien van het project Jeugd Actief. Volgens de gemeente zijn ten onrechte in het geheel geen punten toegekend voor participatie van naschoolse opvangorganisaties en evenmin punten toegekend voor de betrokkenheid van sportverenigingen bij de totstandkoming en de regie van de uitvoering van het project.
2.4.1. Dit betoog faalt. Onderdeel D betreft de participatie van niet-verplichte partijen, waaronder sportverenigingen. De staatssecretaris heeft uiteengezet dat het bij de betrokkenheid bij de totstandkoming van het project gaat om participatie bij het vooraf opstellen van het projectplan dat is ingediend om voor een financiering in aanmerking te komen, en niet om de totstandkoming van afzonderlijke activiteiten uit het projectplan die zullen worden uitgevoerd als de aanvraag is gehonoreerd. Bij betrokkenheid bij de regie van een project gaat het om betrokkenheid bij de aansturing van een project als geheel. Blijkens de selectiesystematiek wordt de betrokkenheid van niet-verplichte partijen beoordeeld aan de hand van het bij de aanvraag overgelegde projectplan. Hierin staat weliswaar dat wordt samengewerkt met sportverenigingen, doch daaruit blijkt op geen enkele wijze dat die betrokken zijn bij het opstellen of de regie van het project Jeugd Actief.
Onderdeel C betreft de participatie van verplichte partijen, bij activiteiten, waaronder naschoolse opvang. De staatssecretaris heeft uiteengezet dat, nu het gaat om een verplichte partij, de rol van de naschoolse opvang verder moet gaan dan het aanbieden van een locatie, tijdstip of het aanleveren / werven van kinderen. Bij de aanvraag heeft de gemeente aangegeven dat de naschoolse opvang, samen met sportverenigingen en sportconsulenten, éénmaal per maand een gevarieerd sportuurtje verzorgt voor de kinderen die bij de naschoolse opvang komen. Hieruit blijkt weliswaar dat de naschoolse opvang een rol speelt bij het project Jeugd Actief, maar niet of deze rol verder gaat dan alleen het aanbieden van een locatie, tijdstip of het aanleveren / werven van kinderen.
In dit licht bezien heeft de rechtbank terecht en op goede gronden overwogen dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen komen tot de toegekende score op onderdelen C en D. Daarbij is tevens van belang dat de aanvragen van de gemeente tweemaal onafhankelijk zijn beoordeeld, waarbij op dit onderdeel twee maal dezelfde score is toegekend.
2.5. De gemeente betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris de spreidingstoets, neergelegd in artikel 4, derde lid, van de Tijdelijke stimuleringsregeling niet onjuist heeft toegepast. De gemeente voert daartoe aan dat de staatssecretaris bij de beoordeling van een evenwichtige spreiding van BOS-projecten naar inwonertal van gemeenten ten onrechte niet de door het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: het CBS) gehanteerde inwonersklassen heeft gebruikt, nu hij voor het inwonertal wel is uitgegaan van de cijfers van het CBS. Verder gaat de staatssecretaris er volgens de gemeente aan voorbij dat in de provincie Utrecht naar verhouding meer aanvragen voor BOS-projecten zijn toegekend dan in de provincie Gelderland, zodat voor een evenwichtige spreiding het toekennen aan de Gelderse gemeente Berkelland meer voor de hand ligt dan het toekennen aan de Utrechtse gemeente De Ronde Venen.
2.5.1. Dit betoog faalt. Volgens de toelichting op artikel 4, derde lid, aanhef en onder a, van de Tijdelijke stimuleringsregeling streeft de minister, indien niet alle aanvragen kunnen worden gehonoreerd, naar een evenwichtige spreiding van BOS-projecten naar inwonertal van gemeenten. Het inwonertal is blijkens de toelichting gebaseerd op de meest recente cijfers op het moment van aanvraag, vastgesteld door het CBS. Naar de rechtbank terecht heeft overwogen, betekent dit niet dat de staatssecretaris dezelfde inwonersklassen dient te hanteren als die het CBS gebruikt. De door de staatssecretaris gehanteerde indeling in vijf categorieën, die afwijkt van de door het CBS gehanteerde indeling in klassen die statistische doeleinden dient, komt de Afdeling, gelet op de beoogde spreiding van BOS-projecten naar inwonertal van gemeenten en de aan de staatssecretaris toekomende beleidsvrijheid bij de ontwikkeling van de selectiesystematiek, niet onredelijk voor.
Met het criterium, opgenomen in artikel 4, derde lid, aanhef en onder b, van de Tijdelijke stimuleringsregeling wordt volgens de toelichting beoogd een zo breed mogelijke spreiding van de BOS-impuls over het land te bereiken. Zoals blijkt uit de selectiesystematiek gaat de staatssecretaris daarbij uit van de absolute aantallen reeds toegekende aanvragen per provincie. Deze systematiek is, gelet op de aan de staatssecretaris toekomende beleidsvrijheid, evenmin onredelijk.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2008