ECLI:NL:RVS:2008:BD6094

Raad van State

Datum uitspraak
7 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200708730/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omzetten voorwaardelijke toevoeging in definitieve toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 30 oktober 2007 haar beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft de weigering van de Raad voor Rechtsbijstand te Den Haag om de voorwaardelijke toevoeging, die op 29 april 2004 aan [appellante] was verleend, om te zetten in een definitieve toevoeging. Dit besluit werd genomen op 5 december 2005, waarna het bezwaar van [appellante] op 6 april 2006 ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet voldeed aan de voorwaarden voor een definitieve toevoeging, omdat haar eigen vermogen de grens van € 7.300 overschreed. De Raad van State bevestigde deze uitspraak, waarbij werd vastgesteld dat [appellante] een vordering op haar ex-partner had van € 17.500, wat meetelt als eigen vermogen. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat [appellante] als alleenstaande moest worden aangemerkt en dat zij niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van schulden die haar financiële situatie zouden verlichten. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200708730/1.
Datum uitspraak: 2 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/4446 van de rechtbank 's-Gravenhage van 30 oktober 2007 in het geding tussen:
[appellante]
en
de raad voor rechtsbijstand te Den Haag.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 december 2005 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te Den Haag (hierna: de raad) geweigerd de aan [appellante] op 29 april 2004 afgegeven voorwaardelijke toevoeging om te zetten in een definitieve toevoeging.
Bij besluit van 6 april 2006 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 oktober 2007, verzonden op 8 november 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 december 2007, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [appellante]. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juni 2008, waar [appellante], in persoon, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 31, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, zoals dit luidde ten tijde hier van belang en voor zover thans van belang, verleent de raad geen definitieve toevoeging indien op het moment van beëindiging van de zaak waarvoor een voorwaardelijke toevoeging is verleend, blijkt dat de financiële draagkracht van de aanvrager zodanig is toegenomen dat deze de in artikel 34 genoemde bedragen overschrijdt.
Ingevolge artikel 34, tweede lid, voor zover thans van belang, wordt geen rechtsbijstand verleend, indien de rechtzoekende beschikt over een eigen vermogen van ten minste € 7.300,00 indien hij alleenstaande is.
Ingevolge het vierde lid, worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gegeven voor de vaststelling van het voor de financiële draagkracht in aanmerking te nemen inkomen en vermogen.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand (Bdr) zoals dit luidde ten tijde hier van belang, worden voor de vaststelling van het vermogen als bezittingen in aanmerking genomen: giro-, bank- en spaartegoeden, kasgelden en cheques, effecten, onroerende zaken, ondernemingsvermogen, hypothecaire en andere vorderingen, het aandeel in onverdeelde boedels, alsmede overige bezittingen, ter beoordeling van de raad, voor zover zij een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen.
Ingevolge het tweede lid, worden voor de vaststelling van het vermogen als schulden in aanmerking genomen:
a. schulden die zijn aangegaan ter verkrijging van bezittingen als bedoeld in het vorige lid;
b. schulden die betrekking hebben op bijzondere uitgaven die de rechtzoekende gedwongen is te doen als gevolg van persoonlijke omstandigheden hemzelf of zijn huishouding betreffende.
2.2. Hetgeen [appellante] in hoger beroep aanvoert, is een herhaling van hetgeen zij bij de rechtbank heeft betoogd. De rechtbank heeft haar in dat betoog terecht en op goede gronden niet gevolgd. De rechtbank heeft daarbij terecht tot uitgangspunt genomen dat [appellante] moet worden aangemerkt als alleenstaande en dat het eigen vermogen een bedrag van € 7.300,00 niet mag overschrijden om nog voor een definitieve toevoeging in aanmerking te kunnen komen. Zij heeft verder met juistheid overwogen dat vaststaat dat [appellante] een vordering op haar ex-partner heeft van € 17.500,00 en dat deze vordering gelet op artikel 9, eerste lid, van het Bdr dient mee te tellen in het eigen vermogen. Tot slot heeft zij evenzeer terecht door [appellante] niet aannemelijk gemaakt geacht dat van schulden in de zin van artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bdr sprake is.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2008
312-384.