200708983/1.
Datum uitspraak: 2 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Groningen,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/608 van de rechtbank Leeuwarden van 13 november 2007 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden.
Bij besluit van 5 juli 2006 heeft de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden (hierna: de raad) de aanvraag van [appellante] om gesubsidieerde rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 6 februari 2007 heeft de raad, voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 5 juli 2006 herroepen en alsnog een toevoeging verleend voor tussentijds aangevangen rechtsbijstand.
Bij besluit van 13 april 2007 heeft de raad het besluit van 6 februari 2007 gerectificeerd door [appellante] een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in bezwaar toe te kennen.
Bij uitspraak van 13 november 2007, verzonden op 14 november 2007, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 december 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 januari 2008.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2008.
2.1. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de raad dient te motiveren waarom de toevoeging is verleend voor tussentijds aangevangen rechtbijstand. Daartoe voert hij aan dat niet duidelijk is waarom de toevoeging niet vanaf de datum van de aanvraag is toegekend.
2.2. Op 3 april 2006 heeft [appellante] een toevoeging aangevraagd. Deze aanvraag heeft betrekking op rechtsbijstand bij het maken van bezwaar tegen een afwijzing door de raad van 9 februari 2006 van een verzoek om een toevoeging.
De raad heeft in het bij de rechtbank ingediende verweerschrift van 23 juli 2007 uiteengezet dat in dit geval een vaste vergoeding voor de rechtsbijstand is vastgesteld, zoals gewoon is in geval een toevoeging betrekking heeft op rechtsbijstandverlening in een bezwaarprocedure als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, vierde gedachtestreepje, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000. De toevoeging, waar bij de aanvraag van 3 april 2006 om is verzocht, is in volle omvang toegekend, aldus de raad.
2.3. Met de rechtbank overweegt de Afdeling dat [appellante] geen inhoudelijke argumenten heeft aangevoerd waarom zij het niet eens is met de toevoeging die bij besluit van 6 februari 2007 alsnog is verleend. Het enkele feit dat deze door de raad is verleend voor tussentijds aangevangen rechtsbijstand maakt gezien het onder 2.2 samengevatte standpunt van de raad, dat door[appellante] niet gemotiveerd is bestreden, voor haar in materieel opzicht geen verschil. Haar betoog faalt derhalve.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2008