200800004/1.
Datum uitspraak: 2 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 16 november 2007 in zaak nr. 07/2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Zevenhuizen-Moerkapelle.
Bij besluiten van 24 augustus 2006 en 5 september 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zevenhuizen-Moerkapelle (hierna: het college) aan [appellant] twee lasten onder dwangsom opgelegd, inhoudende dat hij moet overgaan tot het verwijderen van een overkapping van een mestput en tot het verwijderen van een stapmolen op het perceel tegenover locatie 1], kadastraal bekend gemeente Zevenhuizen, sectie […], nummer […] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 6 februari 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 november 2007, verzonden op 19 november 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door
[appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 december 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2008, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door
E.R.A. Franklin, werkzaam bij de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle, zijn verschenen.
2.1. Niet in geschil is dat is gehandeld in strijd met artikel 40 van de Woningwet, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat uit een brief van het gemeentebestuur van 22 augustus 2001 blijkt dat manegeactiviteiten vóór oktober 2001 wel waren toegestaan. Voorts gebruikt hij de gronden niet hobbymatig voor het houden van paarden, maar verwerft hij daarmee zijn inkomen.
2.2.1. Dit betoog faalt. Voormelde brief schetst de gebruiks- en bebouwingmogelijkheden van het perceel op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan "Zevenhuizerplas", waarin dit de bestemming "Dagrecreatie" had. Deze bestemming stond onder meer de bouw van een manege toe. De stapmolen is evenwel eerst na inwerkingtreding van het opvolgende bestemmingsplan "Oud Verlaat" gerealiseerd, zodat voor wat betreft de stapmolen geen beroep kan worden gedaan op het overgangsrecht van dat bestemmingsplan en evenmin op de bepalingen van het bestemmingsplan "Zevenhuizerplas". Het feit dat [appellant] zijn inkomen mede verwerft met de paardenfokkerij en manegeactiviteiten en de stapmolen daarbij nodig heeft, leidt niet tot een ander oordeel.
2.3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat voor stapmolens aan de Locatie 2] en de Locatie 3] evenmin bouwvergunning is verleend. Bovendien is volgens hem door een gemeenteambtenaar medegedeeld dat voor de stapmolen geen bouwvergunning zou zijn vereist.
2.3.1. Dit betoog faalt. Van de zijde van het college is ter zitting gesteld en door [appellant] niet bestreden dat slechts op één van de genoemde adressen een stapmolen staat, waarvan wordt onderzocht of deze is vergund en waartegen, indien een vergunning ontbreekt, handhavend zal worden opgetreden. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat [appellant] geen bewijs heeft geleverd van de door hem gestelde mededeling van een gemeenteambtenaar, nog daargelaten dat een gemeenteambtenaar geen het college bindende mededelingen kan doen over de vergunningplichtigheid van een bouwwerk.
2.4. [appellant] betoogt ten slotte dat de rechtbank heeft miskend dar het Hoogheemraadschap Schieland hem heeft gedwongen tot het aanbrengen van een overkapping op de mestput.
2.4.1. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat hetgeen [appellant] aanvoert niet betekent dat het hem was toegestaan zonder de vereiste bouwvergunning een overkapping op de mestput aan te brengen en dat daarin voorts geen grond bestaat voor het oordeel dat het college had behoren af te zien van handhavend optreden. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Rop
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2008