ECLI:NL:RVS:2008:BD5573

Raad van State

Datum uitspraak
19 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200803602/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • M.A.A. Mondt Schouten
  • P.B.M.J. van der Beek Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vreemdelingenbewaring en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Raad van State op 19 juni 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring was gesteld. De vreemdeling had eerder bij de rechtbank 's-Gravenhage beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring, welke door de rechtbank gegrond werd verklaard op 14 mei 2008. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris van Justitie niet had voldaan aan zijn verplichting om tijdig de relevante stukken aan de rechtbank te overleggen, waardoor de rechtbank niet in staat was om de rechtmatigheid van de bewaring te toetsen. Dit leidde tot de opheffing van de maatregel van bewaring met onmiddellijke ingang, maar de rechtbank heeft geen oordeel gegeven over de vraag of de maatregel onrechtmatig was en heeft ook geen schadevergoeding toegekend.

De vreemdeling ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, stellende dat de rechtbank ten onrechte geen gronden had gevonden voor schadevergoeding. De Raad van State oordeelde dat de grief van de vreemdeling slaagde, omdat de rechtbank niet had gemotiveerd waarom er geen gronden voor schadevergoeding waren. De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verwees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens werden de proceskosten in hoger beroep vastgesteld, met de opdracht aan de rechtbank om te beslissen over de vergoeding van deze kosten.

De uitspraak benadrukt het belang van de verplichting van de staatssecretaris om tijdig relevante stukken aan de rechtbank te overleggen, en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting voor de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en de mogelijkheid tot schadevergoeding.

Uitspraak

200803602/1
Datum uitspraak: 19 juni 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 08/15786 van de rechtbank 's Gravenhage van 14 mei 2008 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 mei 2008 is [appellant] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 14 mei 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 19 mei 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de enige grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte geen gronden aanwezig heeft geacht om een schadevergoeding toe te kennen. Aangezien volgens de rechtbank de rechtmatigheid van de bewaring niet getoetst kan worden, bestaat volgens hem de mogelijkheid dat de bewaring van meet af aan onrechtmatig is.
2.1.1. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak vastgesteld dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn verplichting op grond van de Procesregeling vreemdelingenkamers om binnen een nader genoemde termijn de op de zaak betrekking hebbende stukken aan haar toe te zenden. Nu zij daardoor niet in de gelegenheid is geweest om de rechtmatigheid van de maatregel te toetsen, heeft zij, gezien het bepaalde in artikel 8:31 van de Algemene wet bestuursrecht, het beroep gegrond geacht en de maatregel met onmiddellijke ingang opgeheven.
2.1.2. De rechtbank heeft aldus uitdrukkelijk niet geoordeeld of en zo ja, met ingang van welke dag, de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Nu zij daarbij evenmin heeft gemotiveerd waarom zij geen gronden aanwezig heeft geacht om schadevergoeding toe te kennen, slaagt de grief.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.3. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 mei 2008 in zaak nr. 08/15786;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt Schouten en mr. P.B.M.J. van der Beek Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk
voorzitter
w.g. Snijders
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2008
279
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak