ECLI:NL:RVS:2008:BD5485
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- R. van der Spoel
- M.A.A. Mondt Schouten
- Rechtspraak.nl
Vreemdelingenbewaring en voortvarendheid van uitzettingshandelingen
In deze zaak gaat het om de inbewaringstelling van een vreemdeling, die gericht is op zijn uitzetting. De staatssecretaris van Justitie wordt verweten onvoldoende voortvarend te hebben gehandeld in de voorbereiding van de uitzetting. De vreemdeling is op 24 april 2008 in vreemdelingenbewaring gesteld, waarna op 25 april 2008 een identiteitsgehoor heeft plaatsgevonden. De vreemdeling betoogt dat er gedurende dertien dagen geen concrete activiteiten zijn verricht ter voorbereiding van zijn uitzetting, en dat de feest- en blokdagen hiervoor geen rechtvaardiging bieden. De staatssecretaris heeft echter aangevoerd dat de vertraging te maken had met de feestdagen en de daaropvolgende zitting bij de rechtbank op 7 mei 2008.
De Raad van State overweegt dat van de staatssecretaris mag worden verwacht dat hij met gepaste voortvarendheid handelt, maar dat er rekening gehouden moet worden met bijzondere omstandigheden, zoals niet-reguliere werkdagen. In dit geval was er sprake van een langere periode zonder reguliere werkdagen, en de staatssecretaris had de verantwoordelijkheid om voorzieningen te treffen om te voorkomen dat er te lang geen activiteiten ter voorbereiding van de uitzetting zouden plaatsvinden. De rechtbank heeft terecht betekenis gehecht aan het identiteitsgehoor als een activiteit ter voorbereiding van de uitzetting, en de Raad van State concludeert dat de staatssecretaris niet in gebreke is gebleven.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing is genomen in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 12 juni 2008.